1.7.Bij besluit van 21 juni 2017, zoals gewijzigd bij besluit van 10 juli 2017 en na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 7 november 2017 (bestreden besluit), heeft het college de bijstand met ingang van 1 juni 2017 verlaagd met 100% van de bijstandsnorm voor de duur van één maand, gespreid toegepast over de maanden juni tot en met augustus 2017. Aan de besluitvorming ligt ten grondslag dat appellante, door haar werkervaringsplek op 1 mei 2017 eenzijdig te beëindigen, de verplichting om gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening, gericht op arbeidsinschakeling, niet is nagekomen. Het college heeft geen aanleiding gezien de maatregel nader af te stemmen wegens dringende redenen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.Op grond van artikel 18, vierde lid, aanhef en onder h, van de PW verlaagt het college in ieder geval de bijstand overeenkomstig het vijfde, zesde, zevende of achtste lid ter zake van het niet nakomen door de belanghebbende van de volgende verplichting: het gebruik maken van door het college aangeboden voorzieningen, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling en mee te werken aan onderzoek naar zijn of haar mogelijkheden tot arbeidsinschakeling.
4.1.2.Op grond van het vijfde lid verlaagt het college, in het geval van het niet nakomen van een verplichting bedoeld in het vierde lid, de bijstand met 100% voor een bij de verordening als bedoeld in artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a, vastgestelde periode van ten minste een
maand en ten hoogste drie maanden. De verordening, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, kan tevens bepalen dat het bedrag van de verlaging wordt verrekend over de maand van oplegging van de maatregel en ten hoogste de twee volgende maanden, waarbij over de eerste maand ten minste 1/3 van het bedrag van de verlaging wordt verrekend.
4.1.3.Op grond van het negende lid ziet het college af van het opleggen van een maatregel, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.
4.1.4.Op grond van het tiende lid stemt het college een op te leggen maatregel of een opgelegde maatregel af op de omstandigheden van de belanghebbende en diens mogelijkheden om middelen te verwerven, indien naar zijn oordeel, gelet op bijzondere omstandigheden, dringende redenen daartoe noodzaken.
4.2.1.Aan het vijfde van artikel 18 van de PW is, ten tijde hier van belang, toepassing gegeven bij de Afstemmingsverordening Participatiewet gemeente Stein 2015 (Afstemmingsverordening), die op 1 januari 2015 in werking is getreden.
4.2.2.Op grond van artikel 10 van de Afstemmingsverordening wordt bij niet nakoming van artikel 18, vierde lid, van de PW een maatregel opgelegd van 100% van de bijstandsnorm voor de duur van één maand.