ECLI:NL:CRVB:2020:351
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Verzekering voor kinderbijslag na verblijf in het buitenland en de beoordeling van ingezetenschap
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 februari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aanspraak op kinderbijslag van appellante, die na een langdurig verblijf op Curaçao terugkeerde naar Nederland. Appellante had eerder kinderbijslag ontvangen op basis van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW), maar na haar vertrek naar Curaçao in 2007 werd haar verzekering door de Sociale Verzekeringsbank (Svb) beëindigd. De Svb weigerde haar aanvraag voor kinderbijslag met ingang van het eerste kwartaal van 2015, omdat zij niet als ingezetene van Nederland werd beschouwd. De rechtbank Den Haag had het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond verklaard.
De Raad heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat appellante voorafgaand aan het eerste kwartaal van 2015 niet verzekerd was, waardoor zij niet voldeed aan de voorwaarden van artikel 8 van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999 (BUB). De Raad concludeerde dat de persoonlijke band tussen appellante en Nederland vóór het eerste kwartaal van 2015 was verbroken en niet was hersteld tijdens haar verblijf op Curaçao. Na haar terugkeer in februari 2016 was er ook op de peildatum van het tweede kwartaal van 2016 geen duurzame band van persoonlijke aard met Nederland, aangezien appellante nog maar kort in Nederland was en bij familie verbleef.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellante niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad.