In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Oost-Brabant. Appellante had een aanvraag om bijstand ingediend op basis van de Participatiewet, maar deze aanvraag was door het college van burgemeester en wethouders van 's-Hertogenbosch afgewezen. De Raad oordeelde dat appellante voldoende aannemelijk had gemaakt dat zij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde. Het college had nagelaten nader onderzoek te doen naar de financiële situatie van appellante, ondanks dat er aanwijzingen waren dat zij mogelijk nog werd onderhouden door haar ex-partner. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en het besluit van het college, en bepaalde dat appellante met terugwerkende kracht bijstand moet ontvangen vanaf de datum van haar aanvraag. Tevens werd het college veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van appellante.