ECLI:NL:CRVB:2020:365
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging WGA-uitkering wegens minder dan 35% arbeidsongeschiktheid na herbeoordeling
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de WGA-uitkering van appellante, die minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellante, die als cateringmedewerkster werkte, had zich op 5 april 2005 ziek gemeld met psychische klachten. Na een herbeoordeling door het Uwv, waarbij haar arbeidsongeschiktheid op 28,36% werd vastgesteld, werd haar uitkering per 14 maart 2017 beëindigd. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv verklaarde dit ongegrond. De rechtbank Rotterdam heeft het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om de conclusies van de verzekeringsarts in twijfel te trekken.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat er onvoldoende rekening is gehouden met haar beperkingen en dat het Uwv het zorgvuldigheidsbeginsel heeft geschonden door een verklaring van GGZ ongemotiveerd terzijde te leggen. Het Uwv heeft de aangevallen uitspraak bepleit en aanvullende medische informatie overgelegd. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank de gronden van appellante afdoende heeft besproken. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en oordeelt dat de medische informatie die appellante in hoger beroep heeft ingebracht, geen aanleiding geeft om de eerdere conclusies te herzien. De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak en wijst de vordering van appellante af.