Uitspraak
OVERWEGINGEN
.In februari 2016 is appellant begonnen met een deeltijdstudie aan de [universiteit 2] in Perth.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant die studiefinanciering heeft ontvangen voor een studie aan een Nederlandse universiteit, maar deze niet heeft afgerond. Appellant heeft van 1 september 2007 tot 31 augustus 2012 studiefinanciering ontvangen, maar heeft zijn opleiding niet met een diploma afgesloten. In oktober 2012 is hij naar Australië vertrokken en heeft hij een verzoek ingediend voor een voorziening bij arbeidsongeschiktheid of bijzondere omstandigheden, met de vraag om verlenging van de diplomatermijn. De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft dit verzoek afgewezen, wat door de rechtbank in eerste aanleg werd vernietigd, maar de rechtsgevolgen in stand hield. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de minister het verzoek om verlenging van de diplomatermijn terecht heeft afgewezen, omdat niet is voldaan aan de voorwaarden van artikel 5.16 van de Wet studiefinanciering 2000. De Raad stelt vast dat de appellant geen verklaring van de onderwijsinstelling in Australië heeft overgelegd die aantoont dat er sprake is van bijzondere omstandigheden. De Raad concludeert dat de minister niet zelfstandig kan beoordelen of aan de voorwaarden is voldaan, maar dat hij wel moet kijken of de vereiste verklaring van de onderwijsinstelling zorgvuldig tot stand is gekomen. Aangezien deze verklaring ontbreekt, is het verzoek om verlenging van de diplomatermijn terecht afgewezen. Het hoger beroep van appellant wordt verworpen en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.