ECLI:NL:CRVB:2020:587
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het recht op ziekengeld na psychische klachten en de geschiktheid van geselecteerde functies
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 maart 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant, die zijn recht op ziekengeld betwistte. Appellant, die van 1 augustus 2015 tot 2 september 2015 als nachtreceptionist werkte, meldde zich op 7 september 2015 ziek vanwege psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) kende appellant ziekengeld toe, maar concludeerde na een eerstejaars Ziektewet-beoordeling dat hij per 6 oktober 2016 geen recht meer had op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kon verdienen. Dit besluit werd door de rechtbank Limburg in een eerdere uitspraak bevestigd.
In hoger beroep herhaalde appellant zijn argumenten, stellende dat zijn psychische beperkingen waren onderschat en dat hij niet in staat was de geselecteerde functies te verrichten. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank had de beroepsgronden van appellant afdoende besproken en geoordeeld dat deze niet slagen. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat appellant geen nieuwe relevante medische gegevens had overgelegd die zijn stellingen konden ondersteunen.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de aan de Ziektewet-beoordeling ten grondslag gelegde functies medisch geschikt waren voor appellant. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 5 maart 2020, zonder aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.