ECLI:NL:CRVB:2020:625

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 maart 2020
Publicatiedatum
11 maart 2020
Zaaknummer
17/5298 AOW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van AOW-pensioenen na hertrouwen en de beoordeling van duurzaam gescheiden leven

In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 9 maart 2020, gaat het om de herziening van de AOW-pensioenen van appellanten, die in hoger beroep zijn gegaan tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. Appellanten, die tot 13 juli 1994 gehuwd zijn geweest, hebben niet tijdig gemeld dat zij op 16 februari 2004 in Turkije zijn hertrouwd. De Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft de pensioenen van appellanten herzien naar gehuwdenpensioenen, omdat zij volgens de Svb niet duurzaam gescheiden leven. De rechtbank heeft de beroepen van appellanten ongegrond verklaard, waarna zij in hoger beroep zijn gegaan.

Tijdens de zitting op 3 maart 2020, geleid door voorzitter A.J. Schaap en de leden W.H. Bel en J.J.A. Kooijman, is het onderzoek ter zitting gesloten en is besloten tot een mondelinge uitspraak op 9 maart 2020. Appellanten hebben aangevoerd dat zij wel duurzaam gescheiden leven, maar de Raad oordeelt dat dit niet is aangetoond. De Raad stelt dat duurzaam gescheiden leven betekent dat ieder afzonderlijk zijn eigen leven leidt, wat niet het geval is bij appellanten, die regelmatig samen naar Turkije reizen en elkaar daar helpen.

De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat appellanten niet in hun bewijslast zijn geslaagd. De beslissing is openbaar uitgesproken en partijen kunnen binnen zes weken beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

17.5298 AOW-PV, 17/5300 AOW-PV

Datum uitspraak: 9 maart 2020
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 20 juni 2017, 16/3826 en 16/3827 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] (appellante) en [appellant] (appellant) te [woonplaats] (appellanten)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 maart 2020. Zitting hadden A.J. Schaap als voorzitter en W.H. Bel en J.J.A. Kooijman als leden. Griffier was L.R. Daman.
Namens appellanten is verschenen mr. H. Atas, kantoorgenoot van mr. E. Kaya. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S.M.C. Rooijers.
De Raad heeft, na sluiting van het onderzoek ter zitting, met toepassing van artikel 8:67, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht bepaald dat mondeling uitspraak wordt gedaan en dat die uitspraak wordt verdaagd tot 9 maart 2020.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 maart 2020. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
1. Appellanten zijn tot 13 juli 1994 gehuwd geweest. Appellant ontving vanaf 1 mei 2011 en appellante vanaf 1 februari 2013 ieder een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) voor een ongehuwde pensioengerechtigde. De Svb heeft de pensioenen van appellanten per 1 mei 2011 onderscheidenlijk 1 februari 2013 herzien naar gehuwdenpensioenen. Aan de herziening heeft de Svb ten grondslag gelegd dat appellanten niet tijdig aan de Svb hebben gemeld dat zij op 16 februari 2004 in Turkije zijn hertrouwd. Volgens de Svb leven appellanten niet duurzaam gescheiden van elkaar.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen van appellanten ongegrond verklaard.
3. Appellanten hebben zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd en aangevoerd dat zij wel duurzaam gescheiden van elkaar leven. Deze beroepsgrond slaagt niet op grond van het navolgende.
4. Volgens vaste rechtspraak van de Raad is van duurzaam gescheiden leven sprake, indien ten aanzien van gehuwden de toestand is ontstaan dat, na de door beiden of één van hen gewilde verbreking van de echtelijke samenleving, ieder afzonderlijk zijn eigen leven leidt als ware hij niet met de ander gehuwd en deze toestand door ten minste één van hen als bestendig is bedoeld. Het gegeven dat betrokkenen hun hoofdverblijf niet hebben in dezelfde woning is niet voldoende om een duurzaam gescheiden leven aan te nemen. Verder heeft de Raad in zijn rechtspraak tot uitdrukking gebracht dat in het algemeen kan worden aangenomen dat betrokkenen na het sluiten van een huwelijk de bedoeling hebben om een echtelijke samenleving – al dan niet op termijn – aan te gaan, maar dat niet is uit te sluiten dat onder omstandigheden vanaf de huwelijksdatum van duurzaam gescheiden leven kan worden gesproken. Dat moet dan wel ondubbelzinnig blijken uit de feiten en omstandigheden.
5. Appellanten zijn gehuwd. Uitgangspunt is dan dat appellanten geen recht hebben op een AOW-pensioen voor een ongehuwde pensioengerechtigde. Appellanten moeten daarom aannemelijk maken dat sprake is van de uitzonderingssituatie dat zij duurzaam gescheiden leefden en om die reden als ongehuwd moeten worden aangemerkt. Appellanten zijn niet in deze bewijslast geslaagd. Appellanten hebben tegenover de Svb verklaard jaarlijks gezamenlijk naar Turkije te reizen, waar zij gedurende zes maanden in de woning van appellante verblijven; appellante verblijft op de benedenverdieping van die woning en appellant op de bovenverdieping. Appellanten hebben ook verklaard elkaar te helpen als dat nodig is, zowel tijdens de reis als tijdens het verblijf in Turkije. Ook ondernemen zij gezamenlijk activiteiten, zoals het bezoeken van bruiloften en het Suikerfeest. Het betoog van appellanten dat deze contacten uitsluitend voortkomen uit het gegeven dat zij elkaars neef en nicht zijn wordt niet gevolgd. De veelvuldige contacten tussen appellanten geven er blijk van dat appellanten ieder afzonderlijk niet een eigen leven leiden als waren zij niet met elkaar gehuwd. Dat appellanten, zoals zij stellen, met elkaar geen affectieve relatie hebben, is niet van belang voor de vaststelling of gehuwden al dan niet duurzaam gescheiden leven als bedoeld in de AOW.
6. Het hoger beroep slaagt daarom niet. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter
(getekend) L.R. Daman (getekend) A.J. Schaap
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip duurzaam gescheiden leven.