ECLI:NL:CRVB:2020:645

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 maart 2020
Publicatiedatum
12 maart 2020
Zaaknummer
17/3146 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het recht op ziekengeld na beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het recht op ziekengeld van appellant. Appellant, die voorheen werkzaam was als administratief- en archiefmedewerker, had zich op 8 januari 2015 ziek gemeld na eerdere ziekmeldingen en periodes van werkloosheid. Het Uwv had appellant in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW). Na een eerstejaars ZW-beoordeling door een verzekeringsarts op 7 december 2015, werd vastgesteld dat appellant belastbaar was met inachtneming van bepaalde beperkingen. De arbeidsdeskundige concludeerde dat appellant in staat was om meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen, wat leidde tot de beslissing van het Uwv om het ziekengeld per 14 februari 2016 te beëindigen.

Appellant ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank Den Haag verklaarde het beroep ongegrond. In hoger beroep voerde appellant aan dat er onvoldoende rekening was gehouden met zijn psychische klachten en dat er geen beperking voor concentratie in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) was opgenomen. De Raad oordeelde echter dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat de door appellant ingebrachte informatie niet leidde tot de conclusie dat de beperkingen onjuist waren gewaardeerd. De Raad bevestigde dat appellant in staat was om meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen, en dat het Uwv terecht het recht op ziekengeld had beëindigd.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling en de rol van de FML in het vaststellen van de arbeidsongeschiktheid. De Raad concludeerde dat er geen gronden waren voor een andere beoordeling en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

17.3146 ZW

Datum uitspraak: 12 maart 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
14 maart 2017, 16/5852 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. C.J. van Woerden, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 4 juli 2017 heeft mr. A.B.B. Beelaard, advocaat, zich als opvolgend gemachtigde gesteld.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 februari 2020. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Beelaard. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J. van Riet.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als administratief- en archiefmedewerker. Op 8 januari 2015 heeft hij zich, na eerdere ziekmeldingen en periodes van werkloosheid, ziek gemeld met klachten veroorzaakt door een blindedarmontsteking. Appellant ontving op dat moment een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Het Uwv heeft appellant in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsarts appellant op 7 december 2015 gezien. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 15 december 2015. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet in staat is zijn eigen werk te verrichten, vervolgens drie functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant nog 96,09% van zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 13 januari 2016 vastgesteld dat appellant met ingang van 14 februari 2016 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.
1.3.
Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 6 juni 2016 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek dat ten grondslag ligt aan het bestreden besluit voldoende zorgvuldig is geweest. De door appellant naar voren gebrachte klachten en de overgelegde medische informatie zijn op een deugdelijke en kenbare wijze bij de beoordeling betrokken. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat geen aanwijzingen bestaan om te oordelen dat de ernst van de klachten van appellant is onderschat dan wel dat de beperkingen van appellant in de FML onjuist zijn gewaardeerd. Er is voldoende rekening gehouden met de fysieke en psychische klachten van appellant. Voor het benoemen van een medisch deskundige heeft de rechtbank geen aanleiding gezien.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat voorbij is gegaan aan informatie van de behandelend psychiater en ten onrechte geen beperking voor concentratie in de FML is opgenomen. Verder is herhaald wat in beroep is aangevoerd. De effecten van medicatie zijn ten onrechte niet meegenomen, er is onvoldoende rekening gehouden met de CTS aan beide polsen, appellant heeft een versleten nek en hoofdpijnklachten en slikt sinds 2016 medicijnen in verband met knieklachten. De pijnklachten maken lang staan of lopen onmogelijk. Daarnaast is een urenbeperking aangewezen. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant informatie van een neuroloog en een psychiater overgelegd.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit en in een rapport van 16 mei 2017 en van 5 september 2017 op de overgelegde informatie gereageerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
De rechtbank heeft met juistheid de medische beoordeling door het Uwv onderschreven.
In de FML zijn voor de psychische problematiek diverse beperkingen in het persoonlijk en sociaal functioneren vastgesteld. Daarbij is informatie van de behandelend sector over de psychische en cardiale problematiek meegewogen. Het betoog dat het Uwv in verband met de psychische klachten van appellant in de FML een beperking had moeten opnemen voor concentratie kan niet leiden tot het kennelijk beoogde doel, reeds omdat in de geselecteerde functies geen belasting voorkomt op dit item. De omstandigheid dat de behandelend psychiater op 27 oktober 2017 spreekt van een ernstige depressie biedt voorts geen aanknopingspunt voor het oordeel dat de door het Uwv getrokken conclusies over de psychische belastbaarheid van appellant onjuist zijn, omdat deze informatie niet ziet op de datum in geding. Het Uwv heeft informatie van de sinds 20 februari 2016 behandelend psychiater van 11 april 2016 voorts meegewogen bij de vaststelling van de FML. In die informatie is melding gemaakt van een matig ernstige depressie. Over de beperkingen die voortvloeien uit de CTS heeft de behandelend neuroloog geen uitspraken kunnen doen. In verband met deze aandoening zijn in de FML meerdere beperkingen opgenomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op overtuigende wijze gemotiveerd dat geen aanleiding bestaat om meer beperkingen aan te nemen, gelet op de bevindingen tijdens het verzekeringsgeneeskundig onderzoek en het karakter van de aandoening. Daarbij heeft hij erop gewezen dat ook in de in hoger beroep ingebrachte informatie van de neuroloog van 1 maart 2017 geen sprake is van afwijkende bevindingen aan de handen. Verdere behandeling hiervoor is ook niet ingesteld. Uit de informatie van de fysiotherapeut dat appellant in april 2016 is gestart met behandelingen voor zijn knieklachten kan niet worden afgeleid dat daarvoor op de datum in geding meer beperkingen in de FML moeten worden aangenomen. Voor zwaardere beperkingen in verband met de knieklachten heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij onderzoek geen aanwijzingen gevonden. Hij heeft inzichtelijk gemotiveerd waarom in verband met gestelde bijwerkingen van het medicijngebruik niet meer beperkingen zijn aangenomen. Wel zijn voor de door appellant genoemde duizeligheid beperkingen in de FML opgenomen. Daarnaast is appellant om preventieve redenen enigszins beperkt geacht voor werktijden. Daarbij is rekening gehouden met informatie van de cardioloog, die melding heeft gemaakt van enige atypische thoracale pijnklachten en verder geen cardiale klachten. De beschikbare gedingstukken bieden geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het Uwv de beperkingen van appellant hiermee heeft onderschat.
4.3.
Er zijn geen gronden gericht tegen de (geschiktheid van de) geselecteerde functies
.Uitgaande van de juistheid van de FML, heeft de rechtbank op goede gronden geconcludeerd dat het Uwv het ziekengeld van appellant terecht per 14 februari 2016 heeft beëindigd, omdat appellant in staat was om meer dan 65% van het maatmaninkomen te verdienen.
5. De overwegingen in 4.2 en 4.3 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D. Hardonk-Prins, in tegenwoordigheid van M. Graveland als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 maart 2020.
(getekend) D. Hardonk-Prins
(getekend) M. Graveland