ECLI:NL:CRVB:2020:734
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van de ZW-uitkering op basis van verdiencapaciteit en medische beoordeling
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant. Appellant, die als verkoopmedewerker werkzaam was, had zich op 4 mei 2016 ziek gemeld met concentratie-, slaap- en pijnklachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had appellant een ZW-uitkering toegekend, maar beëindigde deze per 4 juni 2017, omdat appellant in staat werd geacht meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te kunnen verdienen. Dit besluit werd door appellant bestreden, maar de rechtbank Noord-Nederland verklaarde het beroep ongegrond.
In hoger beroep handhaafde appellant zijn standpunt dat hij volledig arbeidsongeschikt is en dat er verdergaande beperkingen moeten worden aangenomen. Hij voerde aan dat de ingediende medische informatie dit zou onderbouwen. De Raad oordeelde echter dat de door het Uwv verrichte medische beoordelingen voldoende waren en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van de FML (Functionele Mogelijkhedenlijst) die op 15 mei 2017 was opgesteld. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat de ingediende medische informatie geen nieuwe aanknopingspunten bood voor een wijziging van de eerder vastgestelde beperkingen.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de functies die aan de ZW-beoordeling ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellant. De uitspraak werd gedaan door S. Wijna, met E.M. Welling als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 18 maart 2020.