ECLI:NL:CRVB:2020:81
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake WIA-uitkering en arbeidsongeschiktheid van ex-werkneemster na neurologische aandoening
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 januari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van een WIA-uitkering aan een ex-werkneemster die als gevolg van een neurologische aandoening volledig arbeidsongeschikt was verklaard. De ex-werkneemster was in dienst bij appellante, een B.V., en was sinds 13 augustus 2012 uitgevallen. Na afloop van de wachttijd werd haar een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, maar het Uwv weigerde een IVA-uitkering op basis van de conclusie dat er geen duurzame volledige arbeidsongeschiktheid was. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het bestreden besluit van het Uwv onvoldoende gemotiveerd was, omdat er geen informatie was opgevraagd bij de behandelend sector.
In hoger beroep heeft appellante, vertegenwoordigd door mr. drs. A. Jurg, opnieuw betoogd dat de ex-werkneemster volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. De Raad heeft echter geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid correct heeft beoordeeld. De Raad heeft vastgesteld dat er een redelijke verwachting was dat de behandeling van de ex-werkneemster zou leiden tot verbetering van haar belastbaarheid, en dat er geen recht op een IVA-uitkering was, omdat de situatie niet voldeed aan de criteria voor duurzame arbeidsongeschiktheid.
De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat het Uwv afdoende heeft gemotiveerd dat er geen FML kon worden opgesteld op basis van de duurzame beperkingen. De Raad heeft ook verwezen naar eerdere uitspraken om zijn oordeel te onderbouwen. De beslissing van de Raad houdt in dat de ex-werkneemster geen recht heeft op een IVA-uitkering en dat het hoger beroep van appellante niet slaagt.