ECLI:NL:CRVB:2020:84
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en recht op ziekengeld na beëindiging van arbeidsovereenkomst
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 januari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen eerdere uitspraken van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die als schoonmaker werkzaam was, had zich op 27 oktober 2014 ziek gemeld en ontving ziekengeld op basis van de Ziektewet (ZW). Het Uwv had vastgesteld dat appellant per 25 maart 2016 geen recht meer had op ziekengeld, omdat hij in staat werd geacht meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar zijn bezwaren zijn door het Uwv ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de beroepen van appellant tegen de bestreden besluiten van het Uwv ongegrond verklaard, wat appellant in hoger beroep heeft aangevochten.
De Raad heeft de argumenten van appellant, die stelde dat zijn klachten niet goed waren beoordeeld, overwogen. De Raad concludeert dat de verzekeringsgeneeskundige onderzoeken zorgvuldig zijn uitgevoerd en dat de medische rapporten inzichtelijk zijn. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de conclusies van het Uwv. De Raad bevestigt de eerdere uitspraken van de rechtbank en oordeelt dat er geen sprake is van voortdurende oogproblematiek die de belastbaarheid van appellant zou beïnvloeden. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.