ECLI:NL:CRVB:2020:858
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.P.M. Zeijen
- A.I. van der Kris
- H. Spaargaren
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van WGA-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 april 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de WGA-uitkering van appellante. Appellante, die als schoonmaakster werkte, had zich op 20 maart 2013 ziek gemeld met lichamelijke en psychische klachten. Het Uwv had haar aanvankelijk een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, maar na afloop van deze periode werd de uitkering beëindigd op basis van een medisch en arbeidskundig onderzoek. De verzekeringsarts bezwaar en beroep concludeerde dat appellante, rekening houdend met haar beperkingen, in staat was tot licht psychisch en lichamelijk belastend werk. Appellante was het niet eens met deze beslissing en stelde dat er onvoldoende rekening was gehouden met haar psychische klachten en dat er meer beperkingen waren dan in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) waren opgenomen.
De rechtbank Noord-Holland had het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard. In hoger beroep herhaalde appellante grotendeels haar eerdere gronden en voerde aan dat er onvoldoende medische onderbouwing was voor de vastgestelde belastbaarheid. De Raad oordeelde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd had toegelicht waarom appellante in staat werd geacht om de geselecteerde functies te vervullen. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling en dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de WGA-uitkering van appellante terecht was beëindigd. Het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen en de proceskosten werden niet vergoed.