ECLI:NL:CRVB:2020:902
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling arbeidsongeschiktheid en medisch onderzoek in het kader van de Wet WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 april 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellant, die als persoonlijk begeleider werkte, had zich op 13 oktober 2008 ziek gemeld met psychische klachten. Na een loongerelateerde WGA-uitkering, die in 2010 was toegekend, heeft het Uwv in 2017 de WIA-uitkering beëindigd, omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellant ging hiertegen in beroep, maar de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad.
De Centrale Raad heeft de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd. De verzekeringsartsen hebben de psychische en lichamelijke klachten van appellant in hun beoordeling meegenomen. De rechtbank had vastgesteld dat de beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 3 oktober 2017 niet waren onderschat. Appellant voerde aan dat hij verdergaand beperkt was dan aangenomen, maar de Raad oordeelde dat de door de verzekeringsartsen gemaakte inschattingen juist waren en dat er geen aanleiding was om aan de conclusies van de verzekeringsartsen te twijfelen.
De Raad bevestigde dat de geselecteerde functies medisch geschikt waren voor appellant en dat de subjectieve klachtenbeleving van appellant niet doorslaggevend was voor de beoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.