ECLI:NL:CRVB:2021:1017
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering wegens schending van inlichtingenverplichting door niet melden van bankrekeningen
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstandsuitkeringen aan appellanten, die sinds 1 februari 2015 bijstand ontvingen op basis van de Participatiewet (PW). Na een signaal van de Belastingdienst over niet-gemelde bankrekeningen, heeft het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam een onderzoek ingesteld. Dit onderzoek leidde tot de conclusie dat appellanten niet alle bankrekeningen hadden gemeld, wat resulteerde in een vermogensoverschrijding van € 18.510,54. Het college heeft daarop de bijstand van appellanten herzien en de gemaakte kosten teruggevorderd.
Appellanten hebben in hoger beroep aangevoerd dat zij wel degelijk alle bankrekeningen hebben gemeld, maar de Raad heeft vastgesteld dat deze stelling niet wordt ondersteund door het dossier. De rechtbank heeft de eerdere besluiten van het college bevestigd, waarbij het college ook een boete van € 1.690,- heeft opgelegd wegens schending van de inlichtingenverplichting. De Raad oordeelt dat het college terecht heeft gehandeld door de bijstand in te trekken en de boete op te leggen, aangezien appellanten niet aan hun meldingsplicht hebben voldaan.
De Raad bevestigt de uitspraken van de rechtbank en stelt dat de appellanten niet hebben aangetoond dat er dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien. De medische en financiële omstandigheden van appellanten zijn niet voldoende om te concluderen dat de terugvordering onaanvaardbare gevolgen zou hebben. De Raad concludeert dat de intrekking van de bijstand en de terugvordering van de kosten rechtmatig zijn, evenals de opgelegde boete.