In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 mei 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam. Appellante, die zich op 11 maart 2016 ziek meldde, ontving een Ziektewet (ZW) uitkering. Het Uwv beëindigde deze uitkering per 11 april 2017, omdat appellante in staat werd geacht meer dan 65% van haar maatmaninkomen te verdienen. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het Uwv verklaarde dit ongegrond. De rechtbank bevestigde het standpunt van het Uwv, waarbij werd gesteld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat appellante voldoende gelegenheid had gehad om medische gegevens in te brengen. In hoger beroep herhaalde appellante haar argumenten, maar de Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het Uwv de beperkingen van appellante correct had vastgesteld in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 2 februari 2017. De Raad concludeerde dat er geen reden was om te twijfelen aan de geschiktheid van de geselecteerde functies en dat het Uwv op goede gronden de ZW-uitkering had beëindigd. Tevens werd het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn afgewezen, maar het Uwv werd wel veroordeeld tot vergoeding van proceskosten.