In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering van appellant, die bijstand ontving op grond van de Participatiewet. De zaak is ontstaan na een politiecontrole op 15 juni 2018, waarbij bij appellant een aanzienlijk contant geldbedrag van € 29.284,- werd aangetroffen. De Sociale Recherche Twente heeft vervolgens onderzoek gedaan naar de rechtmatigheid van de bijstandsverlening aan appellant. De onderzoeksresultaten leidden tot de conclusie dat appellant zijn inlichtingenverplichting had geschonden, omdat hij niet kon aantonen waar de contante gelden vandaan kwamen en hoe hij zijn huur en dagelijkse uitgaven had gefinancierd.
De Raad heeft vastgesteld dat appellant in de periode van 10 februari 2017 tot en met 17 januari 2019 over aanzienlijke contante geldbedragen beschikte, maar niet kon verklaren hoe hij deze had verkregen. De rechtbank had eerder het beroep van appellant tegen het besluit van het college ongegrond verklaard, maar de Centrale Raad heeft deze uitspraak vernietigd voor wat betreft de hoogte van de opgelegde boete. De Raad oordeelde dat het college de boete moest herzien, omdat de hoogte niet in overeenstemming was met de omstandigheden van de zaak.
De Raad heeft het college veroordeeld in de proceskosten van appellant en bepaald dat het college het door appellant betaalde griffierecht moet vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van het voldoen aan de inlichtingenverplichting voor bijstandsontvangers en de gevolgen van het niet nakomen daarvan.