Uitspraak
19 3229 PW
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
17 september 2014. Aan de besluitvorming heeft het dagelijks bestuur het volgende ten grondslag gelegd. Op 10 december 2014 heeft de politie een inval gedaan in de toenmalige woning van appellant en daarbij in de schuur die bij de woning hoort, een in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen met in totaal 420 hennepplanten. De exploitatie van een hennepkwekerij moet worden aangemerkt als een feit waarvan het voor een belanghebbende redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat dit van belang kan zijn voor de verlening van bijstand. Door geen melding te maken van de aangetroffen hennepkwekerij en geen andere bewijsstukken over te leggen heeft appellant de inlichtingenverplichting geschonden als gevolg waarvan het recht op bijstand vanaf 17 september 2014 niet is vast te stellen.
Ter onderbouwing van zijn verzoek heeft hij de onder 1.5 genoemde amv, de gewijzigde tenlastelegging van 17 februari 2017 en het proces-verbaal van bevindingen “geen ontneming” van de politie, eenheid Zeeland West Brabant, van 18 maart 2015
(proces-verbaal) overgelegd.
7 augustus 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2399 en de in 4.2 vermelde uitspraak van
Wat appellant ten laste was gelegd en waarvan de politierechter appellant heeft vrijgesproken is immers gebaseerd op hetzelfde feitencomplex als dat wat heeft geleid tot de oorspronkelijke besluiten.
1 november 2014 tot en met 10 december 2014 schuldig had gemaakt aan het opzettelijk telen/bereiden/bewerken en/of verwerken, in elk geval het opzettelijk aanwezig hebben gehad in een pand/loods aan het uitkeringsadres van ongeveer 420 althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan en zich in de vermelde periode opzettelijk schuldig heeft gemaakt aan diefstal van energie. De amv vermeldt als beslissing uitsluitend “vrijspraak”. Uit de amv blijkt niet wat de redenen voor de vrijspraak zijn geweest. Daarom kan de stelling van appellant dat hij is vrijgesproken omdat hij geen wetenschap had van de hennepkwekerij niet worden gevolgd. Anders dan appellant stelt lagen in dit geval in de strafrechtelijke procedure andere rechtsvragen voor en waren andere bewijsregels van toepassing dan in de onderhavige procedure. In de strafzaak ging het om een delict dat is strafbaar gesteld in de Opiumwet en maakte opzet als element deel uit van het aan appellant ten laste gelegde feit en diende die opzet onder andere te zijn gericht op het telen van hennep dan wel het aanwezig hebben van hennep. In de hier voorliggende zaak gaat het erom of appellant de inlichtingenverplichting heeft geschonden door geen melding te maken van de aanwezigheid van de aangetroffen hennepkwekerij, zonder dat daarbij opzet een rol speelt.
20 november 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3795).
BESLISSING
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- veroordeelt het college in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 2.136,-;
- bepaalt dat het college het door appellant in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 175,- vergoedt.