ECLI:NL:CRVB:2021:1390

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 juni 2021
Publicatiedatum
11 juni 2021
Zaaknummer
19/4647 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van AIO-aanvulling wegens niet opgegeven bankrekeningen en vertrouwensbeginsel

In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van de AIO-aanvulling van appellante door de Sociale verzekeringsbank (Svb). Appellante ontving vanaf 5 juni 2014 AIO-aanvulling, maar heeft bij haar aanvraag slechts één bankrekening bij de ING Bank opgegeven. De Svb ontdekte echter dat appellante in 2015 een aanzienlijk bedrag op haar rekening had staan en dat zij meerdere bankrekeningen had die niet bij de Svb bekend waren. Na een verzoek om informatie van de Svb, heeft appellante verklaard dat zij geen andere rekeningen meer had en dat haar spaargeld was opgegaan aan haar verhuizing van België naar Nederland. De Svb heeft uiteindelijk besloten de AIO-aanvulling met terugwerkende kracht in te trekken en een bedrag van € 13.273,88 terug te vorderen. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar de Svb heeft haar bezwaren ongegrond verklaard. De rechtbank Midden-Nederland heeft het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep ging. In hoger beroep heeft appellante zich beroepen op het vertrouwensbeginsel, stellende dat de Svb haar eerder had meegedeeld dat de verstrekte informatie geen gevolgen had voor haar AIO-aanvulling. De Centrale Raad van Beroep oordeelt echter dat er geen sprake is van een toezegging van de Svb die het beroep op het vertrouwensbeginsel kan onderbouwen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

19 4647 PW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Datum uitspraak: 8 juni 2021
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
3 oktober 2019, 19/1598 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. M.G. van Westrenen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft appellante schriftelijk verzocht om vragen te beantwoorden. Appellante heeft hierop geantwoord dat zij niets meer heeft toe te voegen en verzocht de zaak op de stukken af te doen.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontvangt vanaf 5 juni 2014, in aanvulling op een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW), bijstand in de vorm van een aanvullende inkomensvoorziening (AIO-aanvulling) op grond van de Participatiewet. Bij de aanvraag om de AIO-aanvulling heeft appellante opgegeven dat zij beschikt over één rekening bij de
ING Bank. Van die rekening heeft appellante bij de aanvraag afschriften overgelegd.
1.2.
Bij brief van 26 augustus 2016 heeft de Svb appellante bericht dat uit vergelijking van gegevens van andere organisaties is gebleken dat zij in 2015 een bedrag van ongeveer € 11.852,- op de bankrekening had staan. De Svb heeft appellante daarom verzocht om informatie te verstrekken over dit bedrag. In reactie op deze brief heeft appellante schriftelijk verklaard dat het klopt dat dit bedrag in 2015 op haar bankrekening stond, een deel hiervan geleend geld was en dit inmiddels weer terug is. De Svb heeft appellante vervolgens verzocht om een bankafschrift over te leggen waaruit blijkt welk bedrag op haar rekening is bijgeschreven en wanneer die bijschrijving heeft plaatsgevonden. In reactie daarop heeft appellante telefonisch te kennen gegeven dat van het bedrag van € 11.852,- ongeveer € 6.000,- van haar zelf was en ze het overige bedrag van vrienden heeft gekregen om te verhuizen van België naar Nederland. Haar spaargeld is in 2015 opgegaan aan de verhuizing, zij heeft geen geld of spaarrekening meer en zij moet leven van de maandelijkse AOW en AIO-aanvulling. Appellante heeft daarbij een bankafschrift overgelegd van de bij de aanvraag opgegeven rekening bij de ING Bank. Bij brief van 13 januari 2017 heeft de Svb appellante bericht dat de door haar doorgegeven informatie over haar vermogen geen gevolgen heeft voor de hoogte van haar AIO-aanvulling.
1.3.
Bij brief van 24 augustus 2018 heeft de Svb appellante bericht dat uit vergelijking van gegevens van andere organisaties is gebleken dat zij meerdere bank- en spaarrekeningen op haar naam heeft staan die niet bij de Svb bekend zijn. De Svb heeft appellante verzocht om van al deze rekeningen bankafschriften over te leggen. Appellante heeft in reactie op dit verzoek een aantal bankafschriften overgelegd.
1.4.
Bij afzonderlijke besluiten van 13 november 2018 heeft de Svb de AIO-aanvulling van appellante met ingang van 5 juni 2014 ingetrokken en een bedrag van € 13.273,88 van haar teruggevorderd. Bij besluit van 12 maart 2019 (bestreden besluit) heeft de Svb de bezwaren tegen de besluiten van 13 november 2018 ongegrond verklaard. Aan dit besluit heeft de Svb ten grondslag gelegd dat appellante bij de aanvraag om een AIO-aanvulling melding heeft gemaakt één bankrekening bij de ING Bank. Uit door de Svb in augustus 2018 ontvangen informatie van de Belastingdienst is gebleken dat appellante in 2015 naast de opgegeven INGrekening nog een betaalrekening had bij KNAB met een saldo van € 76,-, een spaarrekening had bij KNAB met een saldo van € 11.852,- en zij verder in 2017 een bankrekening had bij ATB met een saldo van € 6.496,-. Van de KNABrekeningen heeft appellante geen bankafschriften overgelegd. Uit de wel door appellante overgelegde bankafschriften van haar rekening bij ATB blijkt dat het saldo op die rekening ten tijde van de aanvraag in 2014 € 6.023,44 bedroeg. Dit bedrag ging de op dat moment voor appellante geldende grens van het vrij te laten vermogen van € 5.850,- te boven. Om die reden had appellante met ingang van 5 juni 2014 geen recht op een AIO-aanvulling.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De hier te beoordelen periode loopt van 5 juni 2014, de datum met ingang waarvan de AIO-aanvulling is ingetrokken, tot en met 13 november 2018, de datum van het besluit tot intrekking.
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat appellante de inlichtingenverplichting heeft geschonden door geen melding te maken van de bank- en spaarrekeningen bij KNAB en ATB. Evenmin is in geschil dat appellante over de te beoordelen periode geen recht had op een AIO-aanvulling.
4.3.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat haar niet kan worden tegengeworpen dat zij de inlichtingenverplichting heeft geschonden. De SVB is in 2014 tot toekenning van de AIO-aanvulling overgegaan, zonder dat appellante volledige informatie heeft verstrekt over haar vermogen en heeft bij brief van 13 januari 2017 te kennen gegeven dat de door haar verstrekte informatie geen gevolgen heeft voor de hoogte van de AIO-aanvulling. Deze omstandigheden – al dan niet in onderlinge samenhang bezien – kunnen worden aangemerkt als een ondubbelzinnige toezegging van de Svb dat zij wel recht had op de AIO-aanvulling.
4.4.
De Raad begrijpt wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd zo dat zij een beroep doet op het vertrouwensbeginsel. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is allereerst vereist dat de betrokkene aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen. Dit volgt uit de uitspraak van 4 maart 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:559).
4.5.
De brief van 13 januari 2017 houdt geen toezegging in dat de Svb het recht op AIO-aanvulling ook ongemoeid zou laten, indien uit andere informatie zou blijken dat appellante geen aanspraak kan maken op AIO-aanvulling. De in de brief gedane mededeling dat de verstrekte gegevens over de bij de Svb bekende bankrekening geen gevolgen hadden voor het recht op AIO-aanvulling, zegt immers niets over de uitoefening van de bevoegdheid de AIO-aanvulling in te trekken in het geval zou blijken dat appellante over niet bij de Svb bekende rekeningen met een saldo boven het vrij te laten vermogen zou beschikken. Dit betekent dat het beroep op het vertrouwensbeginsel al niet slaagt omdat een toezegging als bedoeld in 4.4 ontbreekt.
4.6.
Uit 4.4 en 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door P.W. van Straalen, in tegenwoordigheid van T. Ali als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 juni 2021.
(getekend) P.W. van Straalen
(getekend) T. Ali