ECLI:NL:CRVB:2021:1403

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 juni 2021
Publicatiedatum
14 juni 2021
Zaaknummer
19/5138 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geschiktheid van functies voor appellante na ziekmelding en operatie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellante, die zich op 18 augustus 2017 ziek meldde wegens duizeligheid en een cerebraal aneurysma, was in het kader van de Ziektewet (ZW) in aanmerking gebracht voor ziekengeld. Het Uwv had vastgesteld dat appellante per 18 september 2018 geen recht meer had op ziekengeld, omdat zij meer dan 65% van haar maatmaninkomen kon verdienen. Appellante was het hier niet mee eens en heeft hoger beroep ingesteld.

De Centrale Raad van Beroep heeft de rapporten van de verzekeringsartsen en de arbeidsdeskundige beoordeeld. De verzekeringsartsen hebben op basis van verschillende onderzoeken en medische stukken geconcludeerd dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) een reële inschatting is van de mogelijkheden en beperkingen van appellante. De Raad volgt het standpunt van het Uwv dat de geselecteerde functies, waaronder productiemedewerker industrie, machinaal metaalbewerker en wikkelaar, medisch geschikt zijn voor appellante. De Raad oordeelt dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat appellante in staat is om deze functies te vervullen, ondanks haar gezondheidsklachten.

De Raad concludeert dat het hoger beroep van appellante niet slaagt en bevestigt de aangevallen uitspraak van de rechtbank. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

19.5138 ZW

Datum uitspraak: 9 juni 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
5 november 2019, 19/1790 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.B. Chylinska, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift en een rapport van 27 januari 2020 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via videobellen plaatsgevonden op 28 april 2021. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Chylinska. Als tolk was aanwezig I. Groot-Sikora. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door F.M.J. Eijmael.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als fruitsorteerder voor gemiddeld 28 uur per week. Op 18 augustus 2017 heeft zij zich ziek gemeld wegens klachten van duizeligheid. Bij appellante is een cerebraal aneurysma van een hersenslagader geconstateerd. Hiervoor is appellante op 5 december 2017 geopereerd. Het Uwv heeft appellante per 21 augustus 2017 in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsarts appellante op 17 juli 2018 onderzocht. Deze arts heeft appellante belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 17 juli 2018. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet in staat is haar eigen werk te verrichten en heeft vervolgens functies geselecteerd. Op basis van de drie functies met de hoogste lonen heeft de arbeidsdeskundige berekend dat appellante nog 100% van haar zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van
26 juli 2018 vastgesteld dat appellante met ingang van 18 september 2018 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat zij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 17 januari 2019 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 15 januari 2019 ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank ten eerste overwogen dat het in deze procedure gaat om de gezondheidssituatie van appellante op 18 september 2018. Het is begrijpelijk dat appellante erop wijst dat haar gezondheid na deze datum is verslechterd, maar daarmee kan in deze zaak geen rekening worden gehouden. Dit geldt ook voor een nog te verwachten operatie. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verzekeringsartsen voldoende rekening hebben gehouden met de klachten van appellante. In verband met de duizeligheidsklachten zijn verschillende beperkingen aangenomen. Uit de rapporten van de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep blijkt niet van beperkingen waarmee bij de beoordeling van de belastbaarheid van appellante geen rekening is gehouden.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante in essentie de in beroep aangevoerde gronden herhaald. Deze komen erop neer dat het Uwv haar belastbaarheid heeft overschat. Het Uwv heeft onvoldoende rekening gehouden met de duizeligheidsklachten van appellante en de geheugen- en concentratieklachten. Hierdoor zijn de geselecteerde functies niet geschikt voor appellante. In de functies wordt de belastbaarheid van appellante overschreden wat betreft cognitieve tempodruk en risicovolle belasting.
3.2.
Het Uwv heeft, onder indiening van een rapport van 27 januari 2020 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep, bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
In de FML van 17 juli 2018 zijn de volgende beperkingen weergegeven: appellante is aangewezen op werk waarbij geen hoog handelingstempo vereist is en op werk zonder verhoogd risico (geen werk op hoogte, met gevaarlijke machines of als beroepschauffeur); verder is appellante beperkt ten aanzien van de werkomgeving < 25 graden. Ook is appellante beperkt ten aanzien van een aantal dynamische handelingen en statische houdingen. In de rapporten van de verzekeringsartsen van 17 juli 2018, 15 januari 2019, 25 juni 2019 en 27 januari 2020 is inzichtelijk en overtuigd gemotiveerd dat de FML een reële inschatting is van de bij appellante op de datum in geding bestaande mogelijkheden en beperkingen. Daarbij is ook afdoende ingegaan op de over appellante beschikbare medische stukken van haar behandelaars. Het standpunt van de verzekeringsartsen van het Uwv dat die stukken geen aanknopingspunten bieden die doen twijfelen aan de verzekeringsgeneeskundige beoordeling van de cognitieve en fysieke mogelijkheden en beperkingen van appellante per de datum in geding wordt gevolgd.
4.3.
.3
.Tot slot wordt geoordeeld dat het Uwv met het rapport van 19 juli 2018 van de arbeidsdeskundige voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies van productiemedewerker industrie (SBC-code 111180), machinaal metaalbewerker (SBC-code 264122) en wikkelaar (SBC-code 267053) in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante.
4.4.
De overwegingen 4.2 en 4.3 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van M. Géron als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 juni 2021.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) M. Géron