ECLI:NL:CRVB:2021:1415

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 juni 2021
Publicatiedatum
15 juni 2021
Zaaknummer
21/1406 WMO15-VV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening in het kader van WMO-geschiktheid

In deze zaak heeft verzoeker, die op zoek is naar een geschikte WMO-woning, het college van burgemeester en wethouders van Maastricht aangeklaagd. Verzoeker is van mening dat het college onvoldoende inspanningen levert om hem te helpen en dat hij misleid is. Hij heeft de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep verzocht om maatregelen te treffen zodat hij snel een geschikte woning kan krijgen. De voorzieningenrechter heeft echter vastgesteld dat er geen hoger beroep bij de Raad in behandeling is, wat een vereiste is om een voorlopige voorziening te kunnen treffen.

De voorzieningenrechter heeft het procesverloop geschetst, waarbij verzoeker eerder hoger beroep had ingesteld tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg. Dit hoger beroep is op 19 april 2021 niet-ontvankelijk verklaard. Op 21 april 2021 heeft verzoeker opnieuw een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend, maar de voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat er geen basis is om dit verzoek te behandelen.

De voorzieningenrechter heeft de relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) aangehaald, die bepalen dat er een hoger beroep bij de Raad in behandeling moet zijn om een voorlopige voorziening te kunnen treffen. Aangezien het hoger beroep tegen de eerdere uitspraak niet-ontvankelijk is verklaard, kan de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening niet in behandeling nemen. De voorzieningenrechter heeft het verzoek dan ook niet-ontvankelijk verklaard, zonder zitting, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

21/1406 WMO15-VV
Datum uitspraak: 11 juni 2021
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
Uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening
Partijen:
[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
het college van burgemeester en wethouders van Maastricht (college)
WAAR GAAT HET OM EN WAT IS DE BESLISSING?
Verzoeker wenst een “geschikte WMO-woning”. Hij vindt dat het college onvoldoende zijn best doet om hem te helpen en hem misleidt. Hij heeft de voorzieningenrechter van de Raad gevraagd maatregelen te treffen, zodat hij snel een geschikte woning krijgt.
De voorzieningenrechter kan dit niet. De voorzieningenrechter kan pas onderzoeken of het college op vragen van verzoeker beslissingen heeft genomen die niet door de beugel kunnen als over zo’n beslissing een zaak bij de Raad speelt. Dat is niet het geval, zodat de voorzieningenrechter niets kan zeggen over het probleem van verzoeker. De voorzieningenrechter zal hieronder het procesverloop schetsen en zijn beslissing nader onderbouwen.

PROCESVERLOOP

Namens verzoeker is hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg van 14 december 2020, 20/2137 en 20/1652 (aangevallen uitspraak).
Bij uitspraak van 19 april 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:934, is het hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak nietontvankelijk verklaard.
Verzoeker heeft op 21 april 2021 opnieuw een verzoek om een voorlopige voorziening gedaan.

OVERWEGINGEN

1.1.
Uit de artikelen 8:104, eerste lid, en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gelezen samen met artikel 8:81 van de Awb volgt dat als tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
1.2.
Uit deze artikelen vloeit voort dat er een hoger beroep bij de Raad in behandeling moet zijn om een voorlopige voorziening te kunnen treffen. De voorlopige voorziening moet ook gaan over wat in dat hoger beroep aan de orde is. Omdat het hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk is verklaard, wordt niet langer voldaan aan deze vereisten.
1.3.
Bovenstaande betekent dat de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening niet kan behandelen. Hij moet het verzoek dan niet-ontvankelijk verklaren. Omdat over deze uitkomst niet kan worden getwijfeld, doet hij dit met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van de Awb zonder zitting.
2. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van D. Al-Zubaidi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 juni 2021.
(getekend) J. Brand
(getekend) D. Al-Zubaidi