In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 januari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellant ontving van 15 mei 2011 tot 15 mei 2013 een loongerelateerde WGA-uitkering en vanaf 15 mei 2013 een WGA-vervolguitkering. Het Uwv beëindigde de WIA-uitkering van appellant per 19 juni 2016, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Appellant ontving echter ook een ABP Arbeidsongeschiktheidspensioen (AAOP) dat hij niet had doorgegeven aan het Uwv, wat leidde tot een te hoge toeslag op zijn WIA-uitkering. Het Uwv heeft appellant een boete opgelegd en de te veel ontvangen toeslag teruggevorderd.
De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij werd vastgesteld dat appellant zijn inlichtingenplicht had geschonden. De Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraak en oordeelde dat appellant zowel de ontvangst van het AAOP als de nabetaling daarvan had moeten melden. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht de toeslag met terugwerkende kracht heeft herzien en de boete heeft opgelegd, omdat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien. De opgelegde boete werd als evenredig aan de ernst van de overtreding beschouwd.
De uitspraak benadrukt het belang van het naleven van de inlichtingenplicht en de gevolgen van het niet doorgeven van relevante informatie aan het Uwv. De Raad oordeelde dat de appellant niet kon worden vrijgesteld van zijn verplichtingen, ook al was het niet onwaarschijnlijk dat hij niet had gemerkt dat hij te veel toeslag had ontvangen.