Uitspraak
19 2440 PW
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
.Deze beroepsgrond slaagt niet.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Rotterdam. Appellante, die samen met haar minderjarige dochter in Rotterdam woont, had bijstand aangevraagd op grond van de Participatiewet (PW) per 1 oktober 2017. De aanvraag werd afgewezen omdat appellante niet aannemelijk had gemaakt dat zij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde. De Raad oordeelde dat de lening van € 17.500,- die appellante had ontvangen, niet voldoende concreet was en te veel afhankelijk van toekomstige, onzekere gebeurtenissen. Hierdoor kon niet worden vastgesteld dat de lening was verstrekt voor levensonderhoud.
De Raad stelde vast dat appellante onvoldoende informatie had verstrekt over haar financiële situatie en woonomstandigheden. De eerdere afwijzing van de aanvraag om bijstand werd door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam gehandhaafd, en de rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellante betoogd dat zij wel degelijk in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde, maar de Raad oordeelde dat zij niet aan de wettelijke inlichtingen- of medewerkingsverplichting had voldaan. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld.
De Raad concludeerde dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering van de verleende voorschotten af te zien, en dat de terugvordering geen onaanvaardbare gevolgen voor appellante zou hebben. De uitspraak werd gedaan door E.C.G. Okhuizen, met Y.S.S. Fatni als griffier, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.