ECLI:NL:CRVB:2021:1642

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 juli 2021
Publicatiedatum
8 juli 2021
Zaaknummer
20/707 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en beëindiging van Ziektewet-uitkering

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg, die zijn beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond had verklaard. Appellant, die zich per 27 september 2017 ziek had gemeld, betwistte de beëindiging van zijn Ziektewet-uitkering per 17 november 2018. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat er geen aanleiding is om de medische beoordeling van het Uwv te betwijfelen. De Raad stelt vast dat appellant niet in een situatie verkeert van geen benutbare mogelijkheden, zoals bedoeld in de relevante wetgeving. De Raad wijst erop dat appellant zijn standpunt over verdergaande beperkingen niet heeft onderbouwd met nieuwe medische stukken en dat eerdere medische beoordelingen al rekening hielden met zijn klachten. Het verzoek van appellant om een nieuw objectief onderzoek naar zijn beperkingen wordt afgewezen, omdat er geen twijfel bestaat over de juistheid van de eerdere medische beoordelingen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

20 707 ZW

Datum uitspraak: 8 juli 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 9 januari 2020, 19/1537 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. J.P.H.J. Hermans, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als medewerker dakdekker. Per 27 september 2017 heeft hij zich ziek gemeld met lichamelijke klachten. Zijn dienstverband is met ingang van 1 februari 2018 geëindigd. Het Uwv heeft appellant bij besluit van 22 maart 2018 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft appellant het spreekuur bezocht van een voor het Uwv werkzame arts. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 28 september 2018. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet in staat is zijn eigen werk te verrichten, vervolgens zeven functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant nog meer dan zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 16 oktober 2018 de ZW-uitkering van appellant met ingang van 17 november 2018 beëindigd, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij beslissing op bezwaar van 17 april 2019 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank – samengevat weergegeven – overwogen dat er geen aanknopingspunten zijn om de medische beoordeling onjuist te achten. Bij het opstellen van de FML is rekening gehouden met de door appellant genoemde klachten aan zijn beide armen, nek en rug. De bevindingen van de huisarts zijn in de beoordeling betrokken. In de FML van 28 september 2018 is opgenomen dat appellant is aangewezen op werk zonder verhoogd persoonlijk risico en zijn beperkingen vastgesteld betreffende dynamische handelingen. Uit de beschikbare informatie blijkt niet dat verdergaande beperkingen hadden moeten worden aangenomen. Verder heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep naar het oordeel van de rechtbank voldoende inzichtelijk en overtuigend toegelicht dat de geselecteerde functies passen binnen de beperkingen van appellant, zoals deze zijn vastgesteld in de FML van 28 september 2018.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat sprake is van een situatie van geen benutbare mogelijkheden. Ook heeft hij de juistheid van de FML van 28 september 2018 bestreden. Daartoe heeft appellant naar voren gebracht dat hij last heeft van trillingen in beide armen, pijnscheuten in de linkerhand en tintelingen in drie vingers van de linkerhand. Hij heeft ook pijn aan zijn enkels en benen. Om de pijn te bestrijden gebruikt appellant Zaldiar en thans (ook) Tramadol. In verband met de diverse klachten hadden volgens appellant (verdergaande) beperkingen moeten worden vastgesteld in rubrieken 4 (dynamische handelingen), 5 (statische houdingen) en 6 (werktijden) van de FML. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant een uitdraai van het journaal van zijn huisarts en informatie over het medicijn Tramadol overgelegd. Ook heeft hij, onder verwijzing naar een besluit van de gemeente Sittard-Geleen van 1 mei 2019, erop gewezen dat hij in het kader van de Participatiewet is ontheven van de verplichtingen gericht op arbeidsinschakeling. Appellant is van mening dat een nieuw objectief onderzoek naar zijn beperkingen moet worden uitgevoerd. Tot slot heeft appellant aangevoerd dat hij in verband met de eerder genoemde klachten niet in staat is om de door het Uwv geselecteerde functies te vervullen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, is in essentie een herhaling van de gronden die hij in beroep naar voren heeft gebracht. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen zoals onder 2 weergegeven. Daaraan wordt nog toegevoegd dat de primaire arts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep terecht hebben geconcludeerd dat bij appellant geen sprake is van een situatie van geen benutbare mogelijkheden zoals bedoeld in artikel 2, vijfde lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten. Hij is immers niet opgenomen in een ziekenhuis of instelling, bedlegerig of ADL-afhankelijk. Er is ook geen sprake van onvermogen tot persoonlijk en sociaal functioneren. Verder is van belang dat appellant zijn standpunt, dat verdergaande beperkingen hadden moeten worden vastgesteld in hoger beroep, niet heeft onderbouwd met nieuwe medische stukken. Het journaal van de huisarts is reeds betrokken in de heroverweging in bezwaar. Ook met het gebruik van Zaldiar (tramadol/paracetamol) is al door de primaire arts rekening gehouden, zo blijkt uit het rapport van 28 september 2018. Het besluit van de gemeente waarin appellant tijdelijk gedeeltelijk is ontheven van de verplichtingen gericht op arbeidsinschakeling dateert van na de datum in geding,
17 november 2018. Bovendien is een dergelijk besluit gebaseerd op een ander beoordelingskader dan een beoordeling van de arbeidsbeperkingen in het kader van de EZWb en is niet duidelijk of aan het besluit van de gemeente een medisch onderzoek vooraf is gegaan. Aan dit besluit kan daarom niet de waarde worden gehecht die appellant wenst.
4.3.
Appellant heeft gesteld dat een nieuw objectief onderzoek naar zijn beperkingen moet worden uitgevoerd. Voor zover hij hiermee heeft beoogd de Raad te verzoeken om een deskundige te benoemen, wordt dit verzoek afgewezen. De daarvoor noodzakelijke twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling door het Uwv ontbreekt.
4.4.
De overwegingen in 4.2 en 4.3 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk, in tegenwoordigheid van V.M. Candelaria als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 juli 2021
.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) V.M. Candelaria