ECLI:NL:CRVB:2021:1646

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 juli 2021
Publicatiedatum
9 juli 2021
Zaaknummer
18/6384 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om herziening van uitspraak voorzieningenrechter van de Raad

In deze zaak heeft verzoeker op 7 november 2018 een verzoekschrift ingediend tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep van 30 oktober 2018, waarin zijn verzoek niet-ontvankelijk werd verklaard wegens het niet betalen van griffierecht. Verzoeker heeft in zijn verzoekschrift ook een verzoek om schadevergoeding gedaan. De Centrale Raad van Beroep heeft op 6 juli 2021 uitspraak gedaan op het verzoek om herziening van deze eerdere uitspraak. Tijdens de zitting op 25 mei 2021 heeft verzoeker zijn verzoek nader toegelicht. De Raad heeft vastgesteld dat de uitspraak van 30 oktober 2018 tot stand is gekomen met toepassing van de artikelen 8:81 en 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Aangezien deze uitspraak niet kan worden herzien op grond van artikel 8:119 van de Awb, is de Raad niet bevoegd om het verzoek om herziening inhoudelijk te beoordelen. Dit betekent dat ook het verzoek om schadevergoeding niet kan worden beoordeeld. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door A.J. Schaap, in tegenwoordigheid van griffier Y.S.S. Fatni, en is openbaar uitgesproken op 6 juli 2021.

Uitspraak

18/6384 PW
Datum uitspraak: 6 juli 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het verzoek om herziening van de uitspraak van de voorzieningenrechter van de Raad van 30 oktober 2018, 18/4726 PW-VV (uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
het college van burgemeester en wethouders van Heerenveen (college)
PROCESVERLOOP
Verzoeker heeft op 7 november 2018 een verzoekschrift ingediend tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep (Raad) van 30 oktober 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3456. In die uitspraak is met toepassing van artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het verzoek van verzoeker niet-ontvankelijk verklaard wegens het niet betalen van griffierecht. Verzoeker heeft in zijn verzoekschrift van 7 november 2018 ook een verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade gedaan.
Verzoeker heeft een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 mei 2021. Verzoeker is verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E.J. Olthof.

OVERWEGINGEN

1. Ter zitting heeft verzoeker nader toegelicht dat zijn verzoek een verzoek om herziening van de uitspraak van 30 oktober 2018 betreft.
2.
In artikel 8:81, eerste lid, van de Awb is bepaald:
Indien tegen een besluit bij de bestuursrechter beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
3. In artikel 8:84, eerste lid, van de Awb is bepaald dat de voorzieningenrechter zo spoedig mogelijk schriftelijk of mondeling uitspraak doet. In het tweede lid is bepaald dat de uitspraak strekt tot:
a. onbevoegdverklaring van de voorzieningenrechter,
b. niet-ontvankelijkverklaring van het verzoek,
c. afwijzing van het verzoek, of
d. gehele of gedeeltelijke toewijzing van het verzoek
4. Op grond van artikel 8:119, eerste lid, van de Awb kan de Raad op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten en omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de bestuursrechter eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
5. Op grond van artikel 8:119, tweede lid, van de Awb is, voor zover van belang, titel 8.3 – genaamd ‘Voorlopige voorziening en onmiddellijke uitspraak in de hoofdzaak’ – voor zover nodig van overeenkomstige toepassing.
6. De Raad stelt vast dat de uitspraak, waarvan verzoeker herziening heeft gevraagd, tot stand is gekomen met toepassing van artikel 8:81, eerste lid, in verbinding met artikel 8:84, tweede lid, van de Awb. Ten aanzien van een dergelijke uitspraak kan niet het bijzondere rechtsmiddel van herziening in de zin van artikel 8:119 van de Awb worden ingeroepen. De Raad verwijst in dit verband naar zijn uitspraak van 18 juni 1998, ECLI:NL:CRVB:1998:ZB7689, welke uitspraak nog steeds zijn gelding heeft behouden.
6. Uit 5 volgt dat de Raad niet bevoegd is om het verzoek om herziening inhoudelijk te beoordelen. Hieruit volgt dat het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade ook niet kan worden beoordeeld.
7. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart zich onbevoegd.
Deze uitspraak is gedaan door A.J. Schaap, in tegenwoordigheid van Y.S.S. Fatni als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 juli 2021.
(getekend) A.J. Schaap
(getekend) Y.S.S. Fatni