ECLI:NL:CRVB:2021:1834

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 juli 2021
Publicatiedatum
27 juli 2021
Zaaknummer
19/3021 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om herziening van een eerdere uitspraak inzake WAO-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 juli 2021 uitspraak gedaan op een verzoek om herziening van een eerdere uitspraak van de Raad van 9 mei 2019, betreffende de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Verzoeker, die sinds 1991 recht heeft op een WAO-uitkering, heeft verzocht om herziening omdat hij stelt dat zijn uitkering te laag is om in zijn levensonderhoud te voorzien en dat hij invalide is en medische behandelingen ondergaat. De Raad heeft echter geoordeeld dat verzoeker geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangedragen die aan de voorwaarden voor herziening voldoen. De Raad heeft vastgesteld dat de eerdere uitspraak onherroepelijk is en dat er geen aanleiding is om deze te herzien. Het verzoek om herziening is dan ook afgewezen. De uitspraak is gedaan in het openbaar en de griffier was H. Spaargaren.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van 9 mei 2019 16/6080
Partijen:
[verzoeker] te [woonplaats] , Marokko (verzoeker)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 22 juli 2021

PROCESVERLOOP

Bij uitspraak van 9 mei 2019, 16/6080 WAO, ECLI:NL:CRVB:2019:1585,
heeft de Raad de uitspraak van de rechtbank van Amsterdam van 19 augustus 2016, 16/239, bevestigd.
Verzoeker heeft bij brief van 24 juni 2019 verzocht om herziening van deze uitspraak, daarbij heeft hij stukken ingediend.
Het Uwv heeft op dat verzoek een reactie gegeven. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juli 2021. Verzoeker heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam] .

OVERWEGINGEN

1.1.
Verzoeker heeft sinds 26 augustus 1991 recht op een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Hij is in 1996 geremigreerd naar Marokko met behoud van zijn WAO-uitkering. Het verzoek van verzoeker van 15 juni 2015 om een hogere WAO-uitkering heeft het Uwv bij besluit van 2 juli 2015 afgewezen. De WAO-uitkering en de toeslag op grond van de Toeslagenwet (TW) blijven € 708,40 bruto per maand.
1.2.
Bij zijn uitspraak van 9 mei 2019 heeft de Raad de uitspraak van de rechtbank van
19 augustus 2016 bevestigd. Hiertoe heeft de Raad overwogen dat een hogere uitkering wegens toegenomen gezondheidsklachten niet mogelijk is, omdat verzoeker vanaf 1991 doorlopend volledig arbeidsongeschikt wordt geacht. Omdat het dagloon slechts € 35,70 bedraagt heeft verzoeker recht op een relatief lage WAO-uitkering. De toeslag is in dit geval, waarin het dagloon lager is dan het minimumloon, maximaal het verschil tussen de loondervingsuitkering en het dagloon, zo volgt uit artikel 8a, eerste lid, aanhef en onder a, van de TW. Het Uwv heeft voorts verduidelijkt dat de inkomensterugval in 1993 is veroorzaakt door de beëindiging van de verlengde Ziektewet-uitkering, die maximaal twee jaar heeft geduurd. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor het oordeel dat deze berekening niet juist is.
2.1.
Verzoeker heeft aan zijn herzieningsverzoek ten grondslag gelegd dat hij invalide is en medische behandelingen ondergaat en dat zijn uitkering te laag is om in zijn levensonderhoud te kunnen voorzien.
2.2.
Het Uwv heeft zich op het standpunt gesteld dat het herzieningsverzoek moet worden afgewezen.
3. De Raad overweegt als volgt.
3.1
Op grond van artikel 8:119, eerste lid, van de Awb kan de Raad op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak;
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Raad eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
3.2.
Een onherroepelijk geworden uitspraak kan alleen worden herzien als aan alle drie de hiervoor genoemde voorwaarden is voldaan.
3.3.
Namens verzoeker zijn geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht als onder 3.1 bedoeld. Het standpunt dat verzoeker invalide is en medische behandelingen ondergaat en dat zijn uitkering te laag is om in zijn levensonderhoud te kunnen voorzien levert geen feiten of omstandigheden op als onder 3.1 bedoeld.
4. Geconcludeerd moet worden dat het verzoek om herziening moet worden afgewezen.
5. Voor een veroordeling in proceskosten is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om herziening af.
Deze uitspraak is gedaan door E. Dijt, in tegenwoordigheid van H. Spaargaren als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 juli 2021.
(getekend) E. Dijt
(getekend). H. Spaargaren