ECLI:NL:CRVB:2021:1939
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de ontvankelijkheid van bezwaar tegen besluit Sociale verzekeringsbank
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 mei 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft een bezwaar van appellante tegen een besluit van de Sociale verzekeringsbank (Svb) van 21 maart 2018, waarin werd aangegeven dat het dossier van haar overleden moeder was vernietigd en dat er geen beslissingen meer genomen zouden worden over het ouderdomspensioen van haar moeder. De Svb verklaarde het bezwaar van appellante niet-ontvankelijk wegens een te late indiening. De rechtbank Amsterdam heeft het beroep van appellante gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten, wat betekent dat de Svb het griffierecht moest vergoeden, maar het bezwaar van appellante alsnog niet ontvankelijk werd verklaard.
In hoger beroep heeft appellante herhaaldelijk benadrukt dat zij de bewindvoerder van haar moeder was. De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de brief van de Svb van 21 maart 2018 niet op rechtsgevolg is gericht, wat betekent dat het bezwaar niet ontvankelijk is. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de argumenten van appellante niet voldoende zijn om het bestreden besluit of de aangevallen uitspraak te weerleggen. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling tot vergoeding van proceskosten.
De uitspraak is openbaar uitgesproken op 12 mei 2021 door E.E.V. Lenos, in tegenwoordigheid van griffier B.H.B. Verheul.