ECLI:NL:CRVB:2021:1961
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering en beoordeling arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 augustus 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de weigering van het Uwv om haar een WIA-uitkering toe te kennen. Appellante, die eerder als schoonmaakster werkte, had zich op 4 september 2014 ziekgemeld met psychische klachten en diende op 29 augustus 2016 een aanvraag in voor een WIA-uitkering. Het Uwv weigerde deze aanvraag op basis van de vaststelling dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De rechtbank Gelderland verklaarde het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond, waarna zij in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan het medisch oordeel van het Uwv en de juistheid van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) die op 29 oktober 2020 was opgesteld. De Raad concludeerde dat de geduide functies medisch passend waren voor appellante, ondanks haar klachten. Appellante had in hoger beroep aangevoerd dat haar beperkingen niet goed waren ingeschat en dat er meer rekening gehouden moest worden met haar psychische toestand, maar de Raad volgde deze redenering niet. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv terecht de WIA-uitkering had geweigerd.
Daarnaast werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 4.024,94 bedroegen, inclusief vergoeding van het griffierecht van € 172,-. De uitspraak werd gedaan door S. Wijna, in tegenwoordigheid van griffier H. Spaargaren, en werd openbaar uitgesproken op 5 augustus 2021.