ECLI:NL:CRVB:2021:1985
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering en afwijzing WIA-aanvraag na beoordeling door verzekeringsarts
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die eerder een ZW-uitkering ontving, had zijn uitkering aangevraagd op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) na een periode van arbeidsongeschiktheid. De rechtbank had geoordeeld dat het Uwv terecht had vastgesteld dat appellant niet in aanmerking kwam voor een WIA-uitkering, omdat hij de wachttijd van 104 weken niet had vervuld. De Centrale Raad bevestigde deze uitspraak en oordeelde dat de beoordeling door de verzekeringsarts zorgvuldig was uitgevoerd. De rechtbank had geen medisch oordeel aangemeten en had de medische onderzoeken van de verzekeringsarts correct weergegeven. De Raad concludeerde dat er geen reden was om aan de juistheid van de medische beoordeling te twijfelen, en dat de appellant niet in staat was om zijn eigen werk te verrichten, maar wel in staat was om andere functies te vervullen die fysiek licht en rugsparend waren. De Raad oordeelde dat de appellant niet voldeed aan de voorwaarden voor een WIA-uitkering en dat het Uwv terecht had vastgesteld dat de ZW-uitkering beëindigd kon worden. De Raad veroordeelde het Uwv tot vergoeding van de proceskosten van de appellant, die in totaal € 2.136,- bedroegen, en het griffierecht van € 172,- moest worden vergoed.