ECLI:NL:CRVB:2021:2063

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 augustus 2021
Publicatiedatum
18 augustus 2021
Zaaknummer
20/1535 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van procesbelang in hoger beroep na intrekking van besluiten door het Uwv

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 augustus 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellante, vertegenwoordigd door mr. W.C. de Jonge, had hoger beroep ingesteld tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat haar Ziektewetuitkering en toeslag ten onrechte waren uitbetaald. Het Uwv had deze besluiten op 23 mei 2019 ingetrokken, waardoor de rechtbank het beroep van appellante niet ontvankelijk verklaarde wegens het ontbreken van procesbelang. Appellante stelde dat er wel degelijk procesbelang was, omdat zij een medische en arbeidsdeskundige beoordeling per 24 februari 2019 wenste. De Raad oordeelde echter dat het Uwv met het intrekken van de besluiten volledig aan de bezwaren van appellante tegemoet was gekomen en dat er geen procesbelang meer bestond. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellante geen nieuwe argumenten had aangedragen in hoger beroep. De uitspraak werd gedaan door T. Dompeling, met D.S. Barthel als griffier.

Uitspraak

20 1535 ZW

Datum uitspraak: 18 augustus 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 12 maart 2020, 19/3098 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. W.C. de Jonge, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via beeldbellen plaatsgevonden op
7 juli 2021. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. De Jonge. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.K. Affia.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 28 februari 2019 heeft het Uwv vastgesteld dat appellante over de periode van 28 februari 2018 tot en met 24 februari 2019 ten onrechte een Ziektewet uitkering heeft ontvangen. De te veel betaalde uitkering bedraagt € 15.087,37. Dat bedrag wordt van appellante teruggevorderd.
1.2.
Bij besluit van 28 februari 2019 heeft het Uwv vastgesteld dat de toeslag die appellante over de periode van 28 februari 2018 tot en met 1 juli 2018 heeft ontvangen ten onrechte is uitbetaald. De te veel betaalde toeslag bedraagt € 18,48. Dat bedrag wordt van appellante teruggevorderd.
1.3.
Bij besluit van 23 mei 2019 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen de besluiten van 28 februari 2019 gegrond verklaard en deze besluiten ingetrokken. De bezwaarkosten zijn vergoed.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit niet ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van procesbelang. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv met het intrekken van de besluiten van 28 februari 2019 volledig aan de bezwaren van appellante tegemoet is gekomen. De beroepsgrond van appellante dat er ten onrechte geen medische en arbeidskundige beoordeling heeft plaatsgevonden per 24 februari 2019 valt buiten de omvang van het geding.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat er wel degelijk procesbelang is gelegen in het verkrijgen van een medische en arbeidsdeskundige beoordeling per 24 februari 2019. Appellante is van mening dat zij door de besluitvorming van het Uwv, waarbij – zoals nadien is vastgesteld ten onrechte – vanaf 28 februari 2018 ziekengeld is toegekend op het verkeerde been is gezet. Door deze toekenning later met terugwerkende kracht te herzien is de uitkering beeindigd zonder medische of arbeidskundige toets. Dit acht appellante onrechtmatig.
3.2.
Het Uwv heeft de Raad verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Voor het antwoord op de vraag of een betrokkene voldoende procesbelang heeft is volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 29 januari 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BC3264) bepalend of het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift nastreeft ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijke betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang.
4.2.
De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat het Uwv met het bestreden besluit volledig aan de bezwaren van appellante tegemoet is gekomen. Voorts heeft de rechtbank terecht overwogen dat, nu de herziening en terugvordering zijn vervallen, er geen procesbelang meer is voor appellante bij de beoordeling van het bestreden besluit.
4.3.
Appellante heeft in hoger beroep geen nieuwe argumenten naar voren gebracht. Het oordeel van de rechtbank dat het beroep van appellante tegen het besluit van 23 mei 2019 niet ontvankelijk is wordt dan ook onderschreven. Ter zitting bij de Raad is besproken dat, indien appellante een beoordeling per 24 februari 2019 wenst omdat zij van mening is dat zij op die datum arbeidsongeschikt was, zij zich daarvoor kan melden bij het Uwv.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
5. Voor een proeceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T. Dompeling, in tegenwoordigheid van D.S. Barthel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 augustus 2021.
(getekend) T. Dompeling
(getekend) D.S. Barthel