ECLI:NL:CRVB:2021:2072
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toekenning van bijzondere bijstand voor extra was- en slijtagekosten in het kader van de Participatiewet
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 augustus 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van bijzondere bijstand aan appellant voor extra was- en slijtagekosten. Appellant, die sinds 1997 bijstand ontvangt en lijdt aan de ziekte van Crohn, had op 22 maart 2018 bij het college bijzondere bijstand aangevraagd voor extra kosten die voortvloeien uit zijn medische situatie. Het college kende hem een bedrag van € 408,- per jaar toe, wat volgens appellant niet toereikend was. Hij stelde dat zijn medische situatie was verslechterd en dat hij meer kosten maakte dan het toegekende bedrag.
De Raad oordeelde dat het college zich terecht had gebaseerd op medische adviezen van de GGD en dat appellant niet voldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat zijn kosten hoger waren dan het toegekende bedrag. De Raad benadrukte dat het aan appellant was om aannemelijk te maken dat hij meer kosten maakte, wat hij niet had gedaan. De Raad bevestigde dat het college de bevoegdheid heeft om forfaitaire bedragen vast te stellen en dat appellant de mogelijkheid heeft om aan te tonen dat de vergoeding in zijn geval niet toereikend is.
Uiteindelijk concludeerde de Raad dat het college terecht bijzondere bijstand had toegekend tot het normbedrag van € 408,- en dat het hoger beroep van appellant niet slaagde. De aangevallen uitspraak van de rechtbank Rotterdam werd bevestigd, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.