ECLI:NL:CRVB:2021:2263

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 september 2021
Publicatiedatum
13 september 2021
Zaaknummer
19/3806 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag Wajong-uitkering wegens arbeidsvermogen van appellante

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 september 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellante had een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, die door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) was afgewezen op grond van het oordeel dat zij arbeidsvermogen had. De rechtbank had de beslissing van het Uwv bekrachtigd, en de Centrale Raad van Beroep heeft deze uitspraak bevestigd.

De appellante, geboren in 1991, heeft verschillende medische aandoeningen, waaronder een borderline persoonlijkheidsstoornis en fibromyalgie. Het Uwv had haar uitkering op basis van de Ziektewet beëindigd en na een bezwaarprocedure was de aanvraag voor de Wajong-uitkering afgewezen. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat de verzekeringsarts had vastgesteld dat appellante in staat was om ten minste één uur aaneengesloten te werken en vier uur per dag belastbaar was.

In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt dat zij op de datum van de aanvraag geen arbeidsvermogen had. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de onderzoeken van het Uwv zorgvuldig waren en dat appellante over basale werknemersvaardigheden beschikte. De Raad bevestigde de conclusie van de rechtbank dat de aanvraag voor de Wajong-uitkering terecht was afgewezen, omdat appellante op de datum van de aanvraag mogelijkheden tot arbeidsparticipatie had.

De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

19.3806 WAJONG

Datum uitspraak: 8 september 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 6 augustus 2019, 19/401 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. C. van der Ent, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via videobellen plaatsgevonden op 28 juli 2021. Appellante is verschenen, bijgestaan door drs. F. Kaloudis. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.W.L. Clemens.

OVERWEGINGEN

1.1.
Het Uwv heeft de aan appellante toegekende uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) met ingang van 23 januari 2018 beëindigd. Bij beslissing op bezwaar van 5 juli 2018 is het tegen dit besluit gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Aan die beslissing ligt het standpunt dat grondslag dat appellante, rekening houdend met haar beperkingen, met de geselecteerde functies meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Daarbij heeft het Uwv verwezen naar het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 15 juni 2018. De beslissing op bezwaar is tot in hoger beroep in stand gelaten (de uitspraak van de Raad van 27 augustus 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2027).
1.2.
Tijdens de bezwaarprocedure in de ZW-zaak heeft appellante, geboren op [geboortedatum] 1991, met een door het Uwv op 18 april 2018 ontvangen formulier een aanvraag ingediend om uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Daarbij is vermeld dat appellante sinds september 2013 een borderline persoonlijkheidsstoornis, fibromyalgie, dystrofie linkerbeen en suikerziekte heeft. Bij de aanvraag is onder meer informatie gevoegd van een gedragskundige van Stichting MEE West-Brabant van 4 november 2011, een klinisch psycholoog/directeur en een psycholoog NIP van Praktijk van Waterschoot van 14 september 2013 en informatie van Praktijkschool Breda. Bij besluit van 12 juli 2018 heeft het Uwv de aanvraag afgewezen omdat appellante arbeidsvermogen heeft. Het Uwv heeft een arbeidskundig onderzoek verricht en verwezen naar het medisch onderzoek in de bezwaarprocedure in de ZW-zaak.
1.3.
Bij besluit van 11 december 2018 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellante tegen het besluit van 12 juli 2018 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat de datum in geding de datum van de aanvraag (18 april 2018) is. De rechtbank heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv bij de primaire beoordeling heeft kunnen volstaan met verwijzing naar het medisch onderzoek in de bezwaarprocedure tegen de beëindiging van de ZW-uitkering per 23 januari 2018. Ook heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voor onjuist te houden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat appellante ten minste vier uur per dag belastbaar is en ten minste één uur aaneengesloten kan werken. Appellante heeft geen medische informatie overgelegd waaruit blijkt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen juist beeld had van haar medische situatie op 18 april 2018. Uit de afsprakenkaarten die appellante heeft overgelegd kan alleen worden opgemaakt dat er diverse afspraken bij behandelaars gepland stonden. Hieruit kan niet worden afgeleid dat haar medische situatie is verslechterd. Appellante heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat haar beperkingen tussen 23 januari 2018 en 18 april 2018 zijn toegenomen. Uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat haar klachten zijn toegenomen na een gastric bypass operatie op 17 juli 2018. Ook in de brief van de bedrijfsarts heeft de rechtbank geen aanleiding gezien voor twijfel aan het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Deze brief is gedateerd 29 november 2018 en ziet daarom niet op de datum in geding. De rechtbank heeft geoordeeld dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep inzichtelijk en op afdoende wijze heeft onderbouwd dat appellante, rekening houdend met de vastgestelde beperkingen, in staat is de geselecteerde taak van samensteller van printplaten uit te voeren. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellante op 18 april 2018 beschikte over mogelijkheden tot arbeidsparticipatie en dat de aanvraag daarom terecht is afgewezen.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep haar standpunt herhaald dat zij op 18 april 2018 niet over arbeidsvermogen beschikte. Appellante heeft erop gewezen dat er een lijst aan diagnoses is gesteld en dat zij bij verschillende specialisten onder behandeling is. Verder heeft appellante erop gewezen dat zij geprobeerd heeft weer aan het werk te gaan maar dat dit telkens is mislukt.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.1.
Op grond van artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong is (voor zover hier van belang) jonggehandicapte de ingezetene die op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft.
4.1.2.
Op grond van artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten heeft de betrokkene geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie (arbeidsvermogen) als hij (a) geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie, (b) niet over basale werknemersvaardigheden beschikt, (c) niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur, of (d) niet ten minste vier uur per dag belastbaar is. Het Uwv moet dus beoordelen of een betrokkene voldoet aan (ten minste) een van deze vier genoemde voorwaarden. Is dat het geval, dan heeft de betrokkene geen arbeidsvermogen. Voor een meer algemene beschrijving van het beoordelingskader wordt verwezen naar de uitspraken van de Raad van 5 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1018, en 16 januari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:286.
4.2.
De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft deze gronden gemotiveerd besproken en heeft overtuigend gemotiveerd waarom deze niet slagen. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat de onderzoeken van het Uwv zorgvuldig zijn geweest. De rechtbank heeft terecht de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep gevolgd dat appellante ten minste één uur aaneengesloten kan werken en dat zij ten minste vier uur per dag belastbaar is. De rechtbank heeft ook terecht de conclusie van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep gevolgd dat appellante over basale werknemersvaardigheden beschikt en dat zij de taak van samensteller van printplaten kan uitvoeren. De overwegingen die aan dit oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden onderschreven. Appellante heeft in hoger beroep geen medische gegevens overgelegd die tot een ander oordeel leiden over haar medische situatie op de datum in geding.
4.3.
Uit 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T. Dompeling, in tegenwoordigheid van A.M.M. Chevalier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 september 2021.
(getekend) T. Dompeling
(getekend) A.M.M. Chevalier