ECLI:NL:CRVB:2021:2267
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake Wajong-uitkering en medische beoordeling door het Uwv
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, waarin haar aanvraag voor een Wajong-uitkering was afgewezen. Appellante, geboren in 1984, heeft in 2009 een aanvraag ingediend op basis van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong 1998) vanwege psychische klachten na een waterski-ongeval. Het Uwv heeft haar aanvraag in 2010 afgewezen, omdat zij niet als jonggehandicapte kon worden beschouwd. In 2017 heeft appellante opnieuw een aanvraag ingediend, maar deze werd ook afgewezen omdat zij in staat werd geacht meer dan 75% van het wettelijk minimumloon te verdienen. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was, omdat zij niet door een geregistreerde verzekeringsarts was gezien. De Raad heeft geoordeeld dat deze beroepsgrond te laat is ingediend en daarom buiten beschouwing wordt gelaten. De Raad heeft verder geoordeeld dat het Uwv zorgvuldig heeft gehandeld en dat er geen reden is om te twijfelen aan de medische beoordeling. De rapporten van de revalidatiearts en de psycholoog die appellante in hoger beroep heeft overgelegd, hebben niet geleid tot een ander oordeel. De Raad heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep afgewezen.