ECLI:NL:CRVB:2021:2267

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 september 2021
Publicatiedatum
13 september 2021
Zaaknummer
19/4685 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake Wajong-uitkering en medische beoordeling door het Uwv

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, waarin haar aanvraag voor een Wajong-uitkering was afgewezen. Appellante, geboren in 1984, heeft in 2009 een aanvraag ingediend op basis van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong 1998) vanwege psychische klachten na een waterski-ongeval. Het Uwv heeft haar aanvraag in 2010 afgewezen, omdat zij niet als jonggehandicapte kon worden beschouwd. In 2017 heeft appellante opnieuw een aanvraag ingediend, maar deze werd ook afgewezen omdat zij in staat werd geacht meer dan 75% van het wettelijk minimumloon te verdienen. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was, omdat zij niet door een geregistreerde verzekeringsarts was gezien. De Raad heeft geoordeeld dat deze beroepsgrond te laat is ingediend en daarom buiten beschouwing wordt gelaten. De Raad heeft verder geoordeeld dat het Uwv zorgvuldig heeft gehandeld en dat er geen reden is om te twijfelen aan de medische beoordeling. De rapporten van de revalidatiearts en de psycholoog die appellante in hoger beroep heeft overgelegd, hebben niet geleid tot een ander oordeel. De Raad heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep afgewezen.

Uitspraak

19.4685 WAJONG

Datum uitspraak: 8 september 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
2 oktober 2019, 18/4205 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.I. L’Ghdas, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 juli 2021. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. E. van den Boogaard. Het Uwv heeft zich door middel van videobellen laten vertegenwoordigen door mr. M.J. van Steenwijk.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, geboren [geboortedatum] 1984, heeft op 29 december 2009 een aanvraag op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong 1998) ingediend. Daarbij heeft appellante vermeld dat zij psychische klachten heeft die zijn ontstaan na een waterski-ongeval. Verder heeft zij vermeld dat zij een anorexiaverleden, concentratie- en coördinatieproblemen, en een lage belastbaarheid heeft. Het Uwv heeft een verzekeringsgeneeskundig onderzoek verricht. Bij besluit van 3 mei 2010 heeft het Uwv de aanvraag afgewezen omdat appellante niet als jonggehandicapte in de zin van de Wajong kon worden beschouwd. Bij besluit van 5 oktober 2010 heeft het Uwv het tegen dit besluit gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Appellante heeft geen beroep ingesteld. Het besluit van 3 mei 2010 is in rechte onaantastbaar geworden.
1.2.
Met een formulier van 31 oktober 2017, door het Uwv ontvangen op 28 november 2017, heeft appellante om een beoordeling van haar arbeidsvermogen verzocht. Bij deze aanvraag heeft appellante vermeld dat zij niet aangeboren hersenletsel, een bipolaire stoornis, PTSS, kenmerken van borderline en een narcistische persoonlijkheid, een verminderd geheugen en concentratieproblemen heeft. Op 15 januari 2018 is appellante onderzocht door een arts van het Uwv. Deze arts heeft vastgesteld dat door de in 2013/2014 nieuw gestelde diagnose van bipolaire stoornis en de persoonlijkheidsproblematiek bij appellante op haar achttiende jaar sprake is geweest van ziekte en/of gebrek en dat een FML moet worden opgesteld. In een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 23 januari 2018 (geldig per [geboortedatum] 2002) heeft de arts van het Uwv beperkingen aangenomen in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren: appellante is aangewezen op gestructureerd werk, een afgebakend takenpakket en duidelijke taakverdeling wanneer zij met anderen moet samenwerken, ten aanzien van conflicthantering, intensieve klantcontacten en/of werk met intensieve sociale interacties, hoge tijdsdruk, frequent voorkomende piekbelasting en strakke deadlines. Arbeidskundig onderzoek heeft uitgewezen dat appellante op de data waarop het recht op een Wajonguitkering zou kunnen ingaan, [geboortedatum] 2002 (op haar achttiende jaar) en [geboortedatum] 2007 (op haar drieëntwintigste jaar), in staat was om meer dan 75% van het maatmaninkomen (het wettelijk minimumloon) te verdienen. Bij besluit van 22 februari 2018 heeft het Uwv de aanvraag afgewezen, omdat appellante met haar beperkingen in staat werd geacht meer dan 75% van het (wettelijk) minimumloon te verdienen.
1.3.
Bij besluit van 3 oktober 2018 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van
appellante tegen het besluit van 22 februari 2018 ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat in de rubriek sociaal functioneren van de FML aanvullende beperkingen moeten worden aangenomen bij de beoordelingspunten 2.6 (emotionele problemen van anderen hanteren) en 2.7 (eigen gevoelens uiten). In verband hiermee heeft hij op diezelfde datum een nieuwe FML opgesteld die geldig is per [geboortedatum] 2002. Uitgaande van deze FML, heeft een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de Basisinformatie CBBS geraadpleegd en geconcludeerd dat de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies nog steeds geschikt zijn en dat appellante in staat is daarmee 75% van het (wettelijk) minimumloon te verdienen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft vooropgesteld dat zij wegens strijd met de goede procesorde een rapport van een revalidatiearts van Reade van 27 augustus 2019 buiten beschouwing laat. Daarbij heeft zij van belang geacht dat dit rapport één dag voor de zitting is ingediend en appellante niet tijdig van tevoren kenbaar heeft gemaakt dat zij nog bezig was medische informatie in te winnen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het onderzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de juistheid van de medische beoordeling. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dossierstudie verricht en de hoorzitting bijgewoond. Niet is gebleken dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet alle beschikbare medische informatie in de beoordeling heeft betrokken. Appellante heeft haar standpunt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet haar hele medische situatie in kaart heeft gebracht omdat geen onderzoek is gedaan naar een mogelijk niet aangeboren hersenafwijking, niet verder geconcretiseerd. Appellante heeft niet nader onderbouwd waarom het Uwv had moeten onderzoeken of er sprake was van niet aangeboren hersenletsel, terwijl de behandelaars hier geen aanwijzingen voor hebben gemeld. De rechtbank heeft ook geen aanleiding gezien om aan te nemen dat de beoordeling door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onjuist is. Appellante heeft niet onderbouwd waaruit blijkt dat de geselecteerde functies niet passend zijn. Uitgaande van de FML, heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd dat de geselecteerde functies passend zijn. Hieruit volgt dat appellante minimaal 75% van het wettelijk minimumloon kan verdienen. Het Uwv heeft terecht geweigerd appellante in aanmerking te brengen voor een Wajong-uitkering.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep haar standpunt herhaald dat de medische beoordeling onjuist is omdat de verzekeringsartsen ten onrechte geen onderzoek hebben gedaan naar een mogelijk niet aangeboren hersenafwijking en ten onrechte geen urenbeperking hebben aangenomen. Volgens appellante was er bij haar sprake van niet aangeboren hersenletsel en had zij cognitieve stoornissen. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante verwezen naar het in beroep overgelegde rapport van een revalidatiearts van Reade van 27 augustus 2019. Verder heeft zij een rapport van een GZ-psycholoog van Altrecht Neuropsychiatrie Vesalius van 11 mei 2020 overgelegd. Daarnaast heeft appellante aangevoerd dat er sprake is van strijd met het beginsel van equality of arms en dat op die grond een deskundige moet worden benoemd. Tot slot heeft appellante haar standpunt herhaald dat nu de medische beoordeling onjuist is de geselecteerde functies ook niet passend zijn.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen. Het Uwv heeft daarbij verwezen naar rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 3 februari 2020 en 12 april 2021.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Pas op zitting heeft appellante als grond aangevoerd dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest omdat zij zowel in de primaire fase als in bezwaar niet door een geregistreerde verzekeringsarts op een spreekuur is gezien. Hierdoor was het voor het Uwv niet mogelijk om hierop te reageren. De Raad is niet gebleken dat appellante deze grond gelet op de inhoud niet eerder had kunnen aanvoeren. Deze beroepsgrond wordt daarom wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing gelaten.
4.2.
In de voorliggende situatie is sprake van een zeer groot tijdsverloop tussen de data in geding ([geboortedatum] 2002 en [geboortedatum] 2007) en de datum van de aanvraag (31 oktober 2017). De Wajong-aanvraag van appellante moet daarom worden beschouwd als een zogeheten laattijdige aanvraag. Naar vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraken van de Raad van 18 april 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1356, en 27 mei 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BQ6477) brengt dit mee dat de bewijslast en daarmee het bewijsrisico bij de aanvrager ligt, omdat het medisch beeld met het verstrijken van de tijd steeds moeilijker is vast te stellen.
4.3.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd vormt geen aanleiding anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het onderzoek door het Uwv zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de getrokken conclusies door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De overwegingen van de rechtbank met betrekking tot de medische beoordeling worden onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.4.
Het standpunt van appellante dat in deze procedure zonder benoeming van een deskundige geen sprake is van equality of arms als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM, slaagt niet. Er is geen reden om aan te nemen dat appellante belemmeringen heeft ondervonden bij de onderbouwing van haar standpunt dat de medische beoordeling door de verzekeringsartsen van het Uwv onjuist is. Volgens vaste rechtspraak van de Raad (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 29 januari 2020 ECLI:NL:CRVB:2020:198) is het voldoende dat de medische gegevens die betrokkene naar voren brengt twijfel doen rijzen aan de juistheid van de bevindingen van de verzekeringsarts (bezwaar en beroep). De door appellante overgelegde rapporten zijn naar hun aard geschikt om twijfel te zaaien aan de juistheid van de bevindingen en conclusies van de verzekeringsartsen van het Uwv. Er is geen sprake van schending van het beginsel equality of arms en geen aanleiding om op die grond een deskundige in te schakelen. Het gestelde financiële onvermogen van appellante behoeft daarom geen bespreking.
4.5
De in hoger beroep overgelegde rapporten van Reade en Vesalius leiden voorts niet tot een ander oordeel over de juistheid van de ten aanzien van appellante vastgestelde belastbaarheid. Ten aanzien van het rapport van Reade heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep overwogen dat bij het beoordelen van de belastbaarheid niet de diagnose van belang is maar of er sprake is van een logische samenhang tussen de stoornis, de beperkingen, en de participatieproblemen. Ondanks de actuele waarschijnlijkheidsdiagnose niet aangeboren hersenletsel zijn volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de bezwaarfase alle stoornissen aan de orde geweest. De door de revalidatiearts in het rapport van Reade benoemde cognitieve stoornis is niet aangetoond en de psychiatrische stoornissen zijn uitgebreid in de beoordeling betrokken. In reactie op het rapport van Vesalius heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep, onder verwijzing naar zijn eerdere rapport, overwogen dat uit het neuropsychologisch onderzoek volgt dat er geen sprake is van te objectiveren cognitieve stoornissen maar dat er een tekort in het tempo van informatieverwerking is. Dit beperkt appellante in het verwerken van nieuwe informatie, waardoor zij is aangewezen op routinematig werk. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is hiermee in de FML rekening gehouden doordat een beperking is aangenomen bij het beoordelingspunt 1.9.2 van de rubriek persoonlijk functioneren. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geconcludeerd dat het medisch beeld mede is ontstaan door een combinatie van contusio cerebri, invloed op de hersenen van langdurig gebruik van cannabis met vroege start (gestopt in 2019), onvoldoende persoonlijkheidsontwikkeling door middelengebruik, psychische klachten en traumata, en een matig IQ van 90 (mogelijk door het ongeluk). Daarbij werd bipolariteit niet uitgesloten maar de inschatting is dat de klachten van appellante zijn veroorzaakt door een combinatie van factoren, dus inclusief de bipolariteit. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is het hierdoor de vraag of de huidige in het rapport van Vesalius aangenomen beperkingen ook al op de data in geding bestonden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft inzichtelijk gemotiveerd waarom hij in het ergotherapeutisch onderzoek van Vesalius geen aanleiding heeft gezien om zijn conclusie te wijzigen. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellante niet onderbouwd waarom een urenbeperking zou moeten worden aangenomen. Hij heeft verwezen naar zijn rapport in bezwaar. Daarin heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgesteld dat uit het dossier geen aanwijzingen naar voren komen dat er op de data in geding sprake was van een substantieel verhoogde recuperatiebehoefte voorkomend uit de stoornissen van appellante. Er bestaat geen aanleiding om aan deze gemotiveerd onderbouwde bevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep te twijfelen.
4.6.
De grond van appellante dat de rechtbank ten onrechte niet de behandeling van de zaak heeft aangehouden om de verzekeringsarts bezwaar en beroep op het rapport van Reade te laten reageren, leidt ook niet tot twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in hoger beroep alsnog op dit rapport gereageerd.
4.7.
Nu er geen twijfel bestaat over de juistheid van het medisch oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, is er geen aanleiding voor een nader onderzoek door een deskundige. Het verzoek van appellante om een psychiater als deskundige te benoemen wordt daarom afgewezen.
4.8.
Ook wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat het Uwv met het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 7 september 2018 voldoende heeft gemotiveerd dat de geselecteerde functies passend zijn en dat appellante in staat is daarmee 75% van het (wettelijk) minimumloon te verdienen.
4.9.
De overwegingen 4.2 tot en met 4.8 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T. Dompeling, in tegenwoordigheid van A.M.M. Chevalier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 september 2021.
(getekend) T. Dompeling
(getekend) A.M.M. Chevalier