In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 september 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. Appellante, die van 14 maart 2018 tot 1 oktober 2018 in dienst was bij de Stichting [naam Stichting], had zich op 22 oktober 2018 ziek gemeld. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) stelde het dagloon van appellante voor de Ziektewet (ZW) vast op € 128,89, waarbij de eindejaarsuitkering die in december 2018 werd uitbetaald, niet werd meegenomen in de berekening. Appellante was van mening dat deze beslissing in strijd was met het gelijkheidsbeginsel, omdat bij dienstverbanden langer dan een jaar de eindejaarsuitkering wel wordt meegenomen.
De rechtbank oordeelde dat het Uwv de eindejaarsuitkering terecht buiten de dagloonvaststelling had gelaten, omdat deze was uitbetaald na afloop van de referteperiode. De Raad bevestigde dit oordeel en stelde vast dat de wetgever bewust had gekozen om geen rekening te houden met opgebouwde extra periodieke salarissen die nog niet waren uitbetaald in de referteperiode. De Raad oordeelde dat de regels in het Dagloonbesluit op gelijke wijze voor iedereen gelden en dat de toepassing van deze regels niet in strijd is met het gelijkheidsbeginsel of het verbod van willekeur.
De Raad concludeerde dat het niet meenemen van de eindejaarsuitkering voor appellante ongunstig uitwerkt, maar dat dit het gevolg is van een correcte toepassing van het Dagloonbesluit. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.