ECLI:NL:CRVB:2021:2268

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 september 2021
Publicatiedatum
13 september 2021
Zaaknummer
19/5011 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de uitsluiting van de eindejaarsuitkering bij de dagloonvaststelling voor de Ziektewet

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 september 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. Appellante, die van 14 maart 2018 tot 1 oktober 2018 in dienst was bij de Stichting [naam Stichting], had zich op 22 oktober 2018 ziek gemeld. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) stelde het dagloon van appellante voor de Ziektewet (ZW) vast op € 128,89, waarbij de eindejaarsuitkering die in december 2018 werd uitbetaald, niet werd meegenomen in de berekening. Appellante was van mening dat deze beslissing in strijd was met het gelijkheidsbeginsel, omdat bij dienstverbanden langer dan een jaar de eindejaarsuitkering wel wordt meegenomen.

De rechtbank oordeelde dat het Uwv de eindejaarsuitkering terecht buiten de dagloonvaststelling had gelaten, omdat deze was uitbetaald na afloop van de referteperiode. De Raad bevestigde dit oordeel en stelde vast dat de wetgever bewust had gekozen om geen rekening te houden met opgebouwde extra periodieke salarissen die nog niet waren uitbetaald in de referteperiode. De Raad oordeelde dat de regels in het Dagloonbesluit op gelijke wijze voor iedereen gelden en dat de toepassing van deze regels niet in strijd is met het gelijkheidsbeginsel of het verbod van willekeur.

De Raad concludeerde dat het niet meenemen van de eindejaarsuitkering voor appellante ongunstig uitwerkt, maar dat dit het gevolg is van een correcte toepassing van het Dagloonbesluit. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

19 5011 ZW

Datum uitspraak: 2 september 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
29 oktober 2019, 19/1995 ZW (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juli 2021. Appellante is verschenen samen met [naam X]. Het Uwv heeft zich via telefoonverbinding laten vertegenwoordigen door W.P.F. Oosterbos.

OVERWEGINGEN

1. Appellante was van 14 maart 2018 tot 1 oktober 2018 in dienst van de Stichting [naam Stichting]. Op 22 oktober 2018 heeft zij zich ziek gemeld. Bij besluit van 30 januari 2019 heeft het Uwv het dagloon van appellante voor de Ziektewet (ZW) vastgesteld op € 128,89. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij beslissing op bezwaar van
18 maart 2019 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Het Uwv heeft het dagloon berekend op grond van een referteperiode die loopt van 1 september 2017 tot en met 31 augustus 2018, een sv-loon van € 15.583,26 en 123 dagloondagen. De aan appellante in december 2018 betaalde eindejaarsuitkering is niet meegenomen in de berekening van het dagloon.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de eindejaarsuitkering is betaald na afloop van de referteperiode en om die reden door het Uwv terecht buiten de dagloonvaststelling is gelaten op grond van artikel 12d van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen (Dagloonbesluit). Het Uwv heeft er volgens de rechtbank terecht op gewezen dat het een bewuste keuze is geweest van de wetgever om in het geval van een extra periodiek salaris, zoals een eindejaarsuitkering, na 1 juni 2013 niet langer uit te gaan van de gereserveerde bedragen, maar van de in het refertejaar uitbetaalde bedragen. Uit de nota van toelichting kan niet de conclusie worden getrokken dat de wetgever de in sommige gevallen optredende nadelige effecten niet zou hebben voorzien.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de toepassing van het Dagloonbesluit tot onbedoelde en ongewenste ongelijkheid leidt bij de berekening van het dagloon. In de situatie dat iemand langer in dienst is dan een jaar wordt met de eindejaarsuitkering altijd rekening gehouden. Dat is ook het geval bij een dienstverband korter dan een jaar waarbij de eindejaarsuitkering binnen de referteperiode wordt uitbetaald. Met de situatie – zoals in haar geval – dat het dienstverband korter is dan een jaar en de eindejaarsuitkering wordt betaald in een maand (december) die valt na afloop van de referteperiode, heeft de wetgever geen rekening gehouden. In die gevallen moet volgens appellante bij de dagloonberekening ook rekening worden gehouden met de eindejaarsuitkering, zoals dat ook nog steeds gebeurt bij de vakantiebijslag. Uit niets blijkt dat het de bedoeling van de wetgever is geweest om bij de invoering van de Dagloonbesluit per 1 juni 2013 uitkeringsgerechtigden in een slechtere situatie te brengen dan voorheen. Doordat de eindejaarsuitkering niet bij de dagloonberekening wordt betrokken lijdt appellante een verlies aan inkomsten van de
ZW-uitkering van € 2.118,41.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.1.
Op grond van artikel 15, eerste lid, van de ZW, wordt voor de berekening van het ziekengeld waarop op grond van deze wet recht bestaat als dagloon beschouwd 1/261 deel van het loon dat de werknemer in de periode van één jaar, die eindigt op de laatste dag van het tweede aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin de ongeschiktheid tot werken als bedoeld in artikel 19, eerste of tweede lid, is ingetreden, verdiende in de dienstbetrekking waaruit hij door ziekte ongeschikt is geworden tot het verrichten van zijn arbeid, doch ten hoogste het bedrag, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv), met betrekking tot een loontijdvak van een dag.
4.1.2.
Op grond van artikel 15, tweede lid van de ZW, kunnen bij algemene maatregel van bestuur, onder meer wanneer de dienstbetrekking korter heeft geduurd dan het jaar, ten aanzien van de vaststelling van het dagloon en de herziening ervan nadere en zo nodig afwijkende regels worden gesteld. Deze regels zijn tot 1 juni 2013 vastgesteld in het Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen (Besluit dagloonregels, Stb. 2005, 546). Daarna zijn de regels vastgesteld in het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen (Dagloonbesluit, Stb. 2013, 185).
4.1.3.
Op grond van artikel 12b, eerste lid, van het Dagloonbesluit wordt onder de referteperiode voor de ZW verstaan de periode van een jaar die eindigt op de laatste dag van het tweede aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin de ziekte is ingetreden.
4.1.4.
Op grond van artikel 12c, eerste lid, van het Dagloonbesluit wordt onder loon voor de ZW verstaan het loon in de zin van artikel 16 van de Wfsv, genoten in de referteperiode uit de dienstbetrekking waaruit de werknemer ziek is geworden.
4.1.5.
Op grond van artikel 12d, eerste lid, van het Dagloonbesluit wordt de werknemer geacht zijn loon te hebben genoten in het aangiftetijdvak waarover de werkgever van dat loon opgave heeft gedaan.
4.1.6.
Op grond van artikel 12e, eerste lid, van het Dagloonbesluit is het dagloon van uitkeringen op grond van de ZW de uitkomst van de volgende berekening:
[(A-B) x 108/100 + C] / D, waarbij:
A staat voor het loon dat de werknemer in de referteperiode heeft genoten bij een werkgever die vakantiebijslag reserveert;
B staat voor de bedragen aan vakantiebijslag die de werknemer in de referteperiode heeft genoten;
C staat voor het loon dat de werknemer in de referteperiode heeft genoten bij een werkgever die geen vakantiebijslag reserveert; en
D staat voor 261, dan wel, indien de dienstbetrekking waaruit de werknemer ziek is geworden is aangevangen na aanvang maar voor het einde van de referteperiode, voor het aantal dagloondagen vanaf en met inbegrip van de dag waarop de dienstbetrekking is aangevangen tot en met de laatste dag van de referteperiode.
4.1.7.
Toelichting Dagloonbesluit (Stb. 2013, 185, nota van toelichting blz. 19, 20):

De verwerking van vakantiebijslag en extra periodiek salaris
Vakantiebijslag en extra periodiek salaris worden in een dienstbetrekking doorgaans één keer per jaar uitbetaald. De hoogte is bij vakantiebijslag afhankelijk van het bedrag van het loon en de duur van de dienstbetrekking, bij extra periodiek salaris kan het bedrag (mede) afhankelijk zijn van het bedrag van het loon en de duur van de dienstbetrekking. De bedragen aan vakantiebijslag en extra periodiek salaris die zijn uitbetaald in het refertejaar, de voor de dagloonvaststelling relevante periode, zijn niet rechtstreeks gerelateerd aan het loon dat is betaald in het refertejaar. Naast de jaarlijkse uitbetaling van de vakantiebijslag vindt bij het einde van de dienstbetrekking vaak nog een eindafrekening plaats van de na de laatste uitbetaling opgebouwde vakantiebijslag.
De wijze waarop vakantiebijslag en extra periodiek salaris worden meegenomen in het dagloon is vereenvoudigd ten opzichte van het Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen. De in het refertejaar door de werkgever feitelijk uitbetaalde vakantiebijslag blijft buiten de berekening van het dagloon. In plaats daarvan wordt het aldus ‘geschoonde’ loon van werknemers die naast hun loon recht hebben op vakantiebijslag, verhoogd met 8% van het loon als vakantiebijslag. Als de in de dienstbetrekking ontvangen vakantiebijslag hoger is dan 8% blijft het meerdere buiten beschouwing. Bij werkgevers die zogenaamde ‘all in verloner’ zijn (dat wil zeggen dat het vakantiegeld bij hen een onlosmakelijk geheel met het periodieke loon vormt), wordt al het uitbetaalde loon in het refertejaar bij de dagloonvaststelling meegenomen. Bij werknemers die extra periodiek salaris genieten wordt niet meer uitgegaan van het opgebouwde bedrag. Vanuit een oogpunt van vereenvoudiging wordt het bedrag bij de dagloonvaststelling meegenomen dat in het refertejaar is uitbetaald. Dat sluit aan bij de hoofdregel van de dagloonvaststelling. Voor de dagloonvaststelling is zodoende niet meer relevant welk bedrag de werknemer in het aangiftetijdvak aan extra periodiek salaris heeft opgebouwd”.
4.2.
In geschil is of de in december 2018 na afloop van de referteperiode uitbetaalde eindejaarsuitkering moet worden meegenomen in het dagloon van de ZW-uitkering van appellante.
4.3.
De rechtbank heeft op goede gronden geoordeeld dat het Uwv de eindejaarsuitkering terecht buiten de dagloonvaststelling heeft gelaten. Uit de nota van toelichting (Stb. 2013, 185, blz. 19 en 20) blijkt dat het een bewuste keuze is geweest van de besluitgever om – anders dan voorheen in het Besluit dagloonregels – geen rekening te houden met opgebouwd extra periodiek salaris dat nog niet is uitbetaald in de referteperiode. Daarbij is opgemerkt dat het meenemen van het bedrag dat in de referteperiode is uitbetaald aansluit bij de hoofdregel van de dagloonvaststelling. Deze hoofdregel is, zoals is neergelegd in artikel 12c, eerste lid, en artikel 12d, eerste lid, van het Dagloonbesluit, dat uitgegaan wordt van het loon in aangiftetijdvakken in de referteperiode waarover de werkgever van dat loon opgave heeft gedaan. De tekst van deze bepalingen noch de nota van toelichting biedt een aanknopingspunt voor het standpunt van appellante dat de besluitgever geen rekening heeft gehouden met de situatie dat het dienstverband korter is dan een jaar en de eindejaarsuitkering wordt betaald in een maand die valt na afloop van de referteperiode.
4.4.
Wat appellante heeft aangevoerd in verband met het gelijkheidsbeginsel kan, gelet op de bewuste keuze van de besluitgever voor deze regeling, geen doel treffen. De artikelen 12b tot en met 12e van het Dagloonbesluit regelen voor iedereen op gelijke wijze wanneer het refertejaar begint en eindigt, welk loon kan worden meegenomen en hoe het dagloon moet worden berekend. Onderkend wordt dat deze regels in verschillende situaties tot verschillende uitkomsten kunnen leiden. Dit is onder meer afhankelijk van het moment dat een dienstverband wordt aangevangen, het moment waarop loon wordt genoten en het moment van beëindiging van het dienstverband. Ook bij dienstverbanden van korter dan een jaar kan de eindejaaruitkering worden meegenomen bij de dagloonberekening als deze is genoten tijdens de referteperiode. Zoals overwogen in de uitspraak van de Raad van 1 november 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3908, kan van deze regeling niet gezegd worden dat deze in strijd is met het gelijkheidsbeginsel of het verbod van willekeur.
4.5.
Hoewel het niet meenemen van de eindejaarsuitkering voor appellante ongunstig uitwerkt, is dit het gevolg van correcte toepassing van het Dagloonbesluit. Deze toepassing is niet in strijd met het uitgangspunt van de ZW dat de uitkering wordt gerelateerd aan het genoten loon tijdens het dienstverband waaruit de verzekerde door ziekte ongeschikt is geworden (zie de in 4.4 genoemde uitspraak) .
4.6.
Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E. Dijt, in tegenwoordigheid van H. Spaargaren als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 september 2021.
(getekend) E. Dijt
(getekend) H. Spaargaren