ECLI:NL:CRVB:2021:2279
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellante in het kader van de Ziektewet na eerdere ziekmelding en beëindiging van de uitkering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 september 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. Appellante, die zich ziek had gemeld met psychische en fysieke klachten, betwistte de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat zij per 2 september 2016 geen recht meer had op ziekengeld. De rechtbank had de door haar ingeschakelde deskundige gevolgd, die concludeerde dat appellante in staat was om de functie van wikkelaar, samensteller elektronische apparatuur te vervullen. De Centrale Raad bevestigde deze conclusie en oordeelde dat er geen aanleiding was om het oordeel van de deskundige niet te volgen. De Raad stelde vast dat appellante, ondanks haar klachten, in staat was om meer dan 65% van haar maatmaninkomen te verdienen en dat de beëindiging van de ZW-uitkering terecht was. De Raad oordeelde dat de argumenten van appellante in hoger beroep niet overtuigend waren en dat de rechtbank de deskundige op zorgvuldige wijze had geraadpleegd. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.