ECLI:NL:CRVB:2021:2321
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de zorgvuldigheid van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek en de vaststelling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 september 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De appellant, die zich ziek had gemeld met psychische klachten, had een WIA-uitkering aangevraagd. Het Uwv had deze aanvraag afgewezen op basis van de vaststelling dat de appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd. De rechtbank vond geen bewijs voor de stelling van de appellant dat er een taalbarrière was tijdens het spreekuur met de verzekeringsarts, en concludeerde dat de geselecteerde functies geschikt waren voor de appellant.
In hoger beroep herhaalde de appellant zijn bezwaren tegen de zorgvuldigheid van het onderzoek en stelde dat zijn beperkingen niet correct waren vastgesteld. De Raad bevestigde echter de eerdere oordelen van de rechtbank, waarbij werd benadrukt dat de verzekeringsarts de appellant adequaat had onderzocht en dat er geen reden was om aan de juistheid van de medische beoordeling te twijfelen. De Raad concludeerde dat de argumenten van de appellant niet voldoende waren om de eerdere beslissing te weerleggen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.