ECLI:NL:CRVB:2021:2368
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens niet tijdig betalen griffierecht en ontbreken beroepsgronden
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 september 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Appellante had hoger beroep ingesteld, maar het griffierecht van € 134,- was niet binnen de gestelde termijn betaald. Appellante werd herhaaldelijk gewezen op de verplichting tot betaling van het griffierecht en op de gevolgen van het niet tijdig betalen. Ondanks deze waarschuwingen heeft appellante het griffierecht niet betaald. Daarnaast bevatte het ingediende beroepschrift geen gronden, wat ook een vereiste is volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Appellante kreeg de kans om dit verzuim te herstellen, maar heeft ook deze termijn ongebruikt laten verstrijken. De Raad oordeelde dat op basis van de beschikbare gegevens redelijkerwijs niet kon worden geoordeeld dat appellante niet in verzuim was geweest. Gezien het feit dat zowel het griffierecht niet was betaald als dat het beroepschrift geen gronden bevatte, verklaarde de Centrale Raad van Beroep het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk. De uitspraak werd gedaan door D. Hardonk-Prins, met D.W.M. Kaldenhoven als griffier. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.