ECLI:NL:CRVB:2021:2568

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 oktober 2021
Publicatiedatum
19 oktober 2021
Zaaknummer
20/1404 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep niet-ontvankelijk wegens gebrek aan procesbelang in sociale zekerheidszaak

In deze zaak heeft appellant, die sinds 13 september 2010 bijstand ontvangt op grond van de Participatiewet (PW), hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Gelderland. Het college van burgemeester en wethouders Arnhem had bij besluit van 20 februari 2020 de bijstand van appellant herzien naar de norm voor een alleenstaande, wat appellant wilde bereiken met zijn hoger beroep. De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat het college volledig tegemoet is gekomen aan de wensen van appellant, waardoor er geen procesbelang meer bestaat voor een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep. De Raad heeft daarom het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. Tevens is er geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten, aangezien het college het besluit nam voordat het hoger beroep werd ingesteld.

Uitspraak

20 1404 PW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 4 maart 2020, 19/5845 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders Arnhem (college)
Datum uitspraak: 19 oktober 2021

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. D. Coskun, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben desgevraagd niet gereageerd op de vraag of zij gebruik willen maken van het recht om op een zitting te worden gehoord. De Raad heeft vervolgens met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft en heeft het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontvangt sinds 13 september 2010 bijstand, laatstelijk op grond van de Participatiewet (PW).
1.2.
Bij besluit van 7 juni 2019, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 10 oktober 2019 (bestreden besluit), heeft het college de bijstand van appellant over de periode van 1 mei 2019 tot en met 14 mei 2019 herzien en vastgesteld naar de kostendelersnorm voor een tweepersoonshuishouden en vanaf 15 mei 2019 herzien en vastgesteld naar de kostendelersnorm voor een driepersoonshuishouden. Hierbij heeft het college zich op het standpunt gesteld dat een commerciële huurrelatie met de andere bewoners op het adres van appellant niet aannemelijk is.
1.3.
Bij besluit van 20 februari 2020 heeft het college de bijstand vanaf 1 mei 2019 herzien naar de norm voor een alleenstaande. Daaraan ligt ten grondslag dat appellant heeft aangetoond dat hij vanaf die datum zelfstandig gehuisvest is.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Met het besluit van 20 februari 2020 is geheel aan de bezwaren van appellant tegemoetgekomen. Dit betekent, gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Awb, dat dit besluit niet in het geding wordt betrokken.
4.2.
Appellant heeft te kennen gegeven dat hij ten tijde van het instellen van het hoger beroep belang had bij een oordeel over de aangevallen uitspraak aangezien het bestreden besluit op onjuiste feitelijke en juridische gronden is gebaseerd.
4.3.
Van voldoende procesbelang is sprake als het resultaat dat de indiener van het hoger beroepschrift met het indienen van het hoger beroep nastreeft daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Uit vaste rechtspraak volgt dat de bestuursrechter alleen is geroepen tot beslechting van geschillen en niet tot beantwoording van uitsluitend principiële vragen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 6 mei 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:327). Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 18 september 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:1874).
4.4.
Het college is met het besluit van 20 februari 2020 volledig tegemoetgekomen aan wat appellant met dit hoger beroep wilde bereiken, namelijk dat er vanaf 1 mei 2019 bijstand naar de norm voor een alleenstaande wordt toegekend. Dit betekent dat appellant geen in rechte te respecteren procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van dit hoger beroep.
4.5.
Het hoger beroep van appellant zal wegens het ontbreken van procesbelang niet‑ontvankelijk worden verklaard.
5. Omdat het college het besluit van 20 februari 2020 heeft genomen voordat appellant hoger beroep heeft ingesteld, bestaat geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door A.J. Schaap, in tegenwoordigheid van T. Ali als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 oktober 2021.
(getekend) A.J. Schaap
(getekend) T. Ali