ECLI:NL:CRVB:2021:2620

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 oktober 2021
Publicatiedatum
26 oktober 2021
Zaaknummer
19/4610 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake opschorting en intrekking van AIO-aanvulling wegens niet verstrekken van Turks identiteitsnummer

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin de opschorting en intrekking van de AIO-aanvulling van appellante door de Sociale Verzekeringsbank (Svb) aan de orde is. Appellante ontving bijstand op grond van de Participatiewet, maar weigerde haar Turks identiteitsnummer (Kimlik-nummer) te verstrekken, wat de Svb als reden aanvoerde voor de opschorting en intrekking van de AIO-aanvulling. De Svb had eerder onderzoek gedaan naar de rechtmatigheid van de AIO-aanvulling en verzocht appellante om haar Kimlik-nummer te verstrekken, maar dit verzoek werd niet ingewilligd. De rechtbank verklaarde het beroep van appellante ongegrond, waarop zij in hoger beroep ging.

Tijdens de zitting werd door appellante aangevoerd dat de Svb in strijd met het discriminatieverbod had gehandeld, omdat er volgens haar een ongerechtvaardigd verschil in behandeling bestond tussen in Nederland geboren AIO-gerechtigden en niet in Nederland geboren AIO-gerechtigden. Appellante stelde dat de Svb bij de behandeling van deze groepen AIO-gerechtigden verschillende procedures volgde, wat zou leiden tot ongelijkheid. De Svb weerlegde deze stelling en gaf aan dat voor beide groepen dezelfde stappen worden doorlopen en dat de selectiecriteria voor vermogensonderzoek in het buitenland niet openbaar konden worden gemaakt vanwege onderzoeksbelangen.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de beroepsgrond van appellante niet slaagde. De Raad verwees naar eerdere uitspraken en concludeerde dat er geen aanknopingspunten waren voor het standpunt van appellante. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De beslissing werd in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

19.4610 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 27 september 2019, 18/2565 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 12 oktober 2021
Zitting heeft: O.L.H.W.I. Korte
Griffier: Y. Al-Qaq
Ter zitting zijn verschenen: mr. R. Küçükünal namens appellante en mrs. N. Zuidersma en P.C. van der Voorn voor de Svb
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 oktober 2021. De Raad heeft, na sluiting van het onderzoek ter zitting, met toepassing van artikel 8:67, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht bepaald dat mondeling uitspraak wordt gedaan en dat die uitspraak wordt verdaagd tot 12 oktober 2021.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
1. In aanvulling op haar pensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet ontving appellante bijstand, laatstelijk op grond van de Participatiewet naar de norm voor een alleenstaande. De Svb voert vanaf Svb 2013 gefaseerd onderzoek uit naar de rechtmatigheid van de AIO-aanvulling van alle AIO-gerechtigden. In het kader van dit onderzoek heeft de Svb appellante bij brief van 4 juli 2017 meegedeeld dat voor de berekening van de hoogte van de AIO-aanvulling extra onderzoek moet worden gedaan bij instanties in Turkije en haar in dat kader verzocht om haar Turks identiteitsnummer (Kimlik-nummer) te verstrekken. Bij brief van 29 september 2017 heeft de Svb dit verzoek herhaald. Op 9 oktober 2017 heeft de dochter van appellante de Svb telefonisch laten weten dat appellante haar Kimlik-nummer niet zal verstrekken.
2. De Svb heeft bij besluiten van 11 oktober 2017 en 30 oktober 2017, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 16 april 2018 (bestreden besluit), het recht op AIO-aanvulling met ingang van 18 oktober 2017 opgeschort en per diezelfde datum ingetrokken. Hieraan heeft de Svb ten grondslag gelegd dat appellante niet binnen de hersteltermijn haar Kimlik-nummer heeft verstrekt.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
4. Zoals ter zitting met partijen is vastgesteld, handhaaft appellante als enige beroepsgrond dat de Svb in strijd heeft gehandeld met het verbod van discriminatie. Dit betekent volgens appellante dat de Svb niet de bevoegdheid toekwam om tot opschorting en intrekking over te gaan. Appellante heeft ter zitting haar grond als volgt aangevuld en gewezen op een door de gemachtigde van appellante in het kader van een verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob-verzoek) van de Svb ontvangen interne werkinstructie, zoals deze in ieder geval gold op 1 december 2017, welke betrekking heeft op Onderzoek verblijf en vermogen in het buitenland. Tevens heeft appellante gewezen op een brief van de Svb van 18 maart 2021 met betrekking tot door de gemachtigde van appellante in het kader van een Wob-verzoek gestelde vragen over het melden van vakantie of verblijf in het buitenland van AIO-gerechtigden. Uit deze documenten volgt volgens appellante dat een vakantiemelding van een in Nederland geboren AIO-gerechtigde nooit en bij AIO-gerechtigden geboren in een ander land dan Nederland altijd nader onderzoek naar vermogen in het buitenland wordt verricht. Dit levert volgens appellante een ongerechtvaardigd verschil in behandeling tussen de twee groepen AIO-gerechtigden op.
5. De Svb heeft in verweer aangevoerd dat bij beide groepen AIO-gerechtigden hetzelfde stappenplan wordt doorlopen. Aan alle AIO-gerechtigden wordt het formulier gezonden. Alle reacties bestaande uit – kort gezegd – geen vermogen, maar wel verblijf in het buitenland, worden overgedragen aan de afdeling Handhaving. Op basis van bepaalde criteria wordt een bij bepaald aantal AIO-gerechtigden een vermogensonderzoek in het buitenland verricht (selectiecriteria). Inmiddels is een aanvang gemaakt met de groep van in Nederland geboren AIO-gerechtigden. Er zijn honderd dossiers geselecteerd voor nader onderzoek door de afdeling Handhaving. Vijftig onderzoeken zijn afgerond. Dit deel van het gefaseerde onderzoek van alle AIO-gerechtigden heeft vertraging opgelopen onder meer door de gevolgen van de Covid-pandemie. Het onderzoek naar vermogen van in Nederland geboren AIO-gerechtigden ziet, anders dan bij niet in de Nederland geboren AIO-gerechtigden, niet primair op het geboorteland – in hun geval: Nederland –, maar op de landen van verblijf buiten Nederland waardoor een onvolledig ouderdomspensioen is ontstaan. Dit betreft dus vele landen. De onderzoeksmogelijkheden in die landen kunnen heel verschillend zijn, mede door de gevolgen van de pandemie. De selectiecriteria voor deze groep kunnen in verband met de onderzoeksbelangen nog niet worden geopenbaard.
6. De onder 4 weergegeven grond van appellante slaagt niet. Om te beginnen heeft de Svb –zoals onder 5 is weergegeven – gemotiveerd weersproken dat reacties van in Nederland geboren AIO-gerechtigden op toegezonden formulieren nooit tot vermogensonderzoek in het buitenland leiden en bij niet in Nederland geboren AIO-gerechtigden altijd.
7. Verder volgt dat ook niet uit de genoemde werkinstructies, zoals appellante stelt. In de uitspraak van de Raad van 15 juni 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1498, is de Raad uitvoerig ingegaan op deze beroepsgrond, zoals deze ook thans – gelijkluidend – is aangevoerd. Kortheidshalve wordt verwezen naar rechtsoverwegingen 4.1.1 tot en met 4.1.6 van deze uitspraak. De Raad heeft op grond van deze overwegingen geoordeeld dat de, ook thans aan de orde zijnde, gedingstukken geen aanknopingspunt bieden voor het standpunt van appellante dat bij de inrichting van de onderzoeken van de twee groepen AIO-gerechtigden naar vermogen in het buitenland sprake is van een verschil in behandeling naar aanleiding van de enkele melding van – wederom kort gezegd – geen vermogen maar wel verblijf in het buitenland, laat staan dat deze stukken aanleiding geven appellante te volgen in haar stelling dat bij de uitvoering van deze onderzoeken sprake is van een ongerechtvaardigd verschil in behandeling van beide groepen AIO-gerechtigden. Kort gezegd berust de stelling van appellante dus op een verkeerde lezing van de documenten waarop zij zich beroept. Geen aanleiding bestaat om in de thans aan de orde zijnde zaken tot een ander oordeel te komen.
8. Uit 6 en 7 volgt dat de onder 4 vermelde beroepsgrond faalt. Het hoger beroep slaagt daarom niet. De aangevallen uitspraken zal daarom worden bevestigd.
9. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
10. Wat onder 4 tot en met 9 is overwogen leidt tot de hierboven weergegeven beslissing.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) Y. Al-Qaq (getekend) O.L.H.W.I. Korte