In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van de AIO-aanvulling van appellant door de Sociale verzekeringsbank (Svb). Appellant ontving van 1 februari 2005 tot 28 juni 2016 bijstand in de vorm van AIO-aanvulling, maar de Svb heeft deze aanvulling ingetrokken op basis van een onderzoek naar onroerend goed in Turkije. Appellant was geregistreerd als eigenaar van een appartement en een perceel bouwgrond in Turkije, maar heeft geen informatie verstrekt over deze onroerende zaken, wat leidde tot de conclusie dat hij zijn inlichtingenverplichting had geschonden. De Svb vorderde vervolgens de onterecht ontvangen AIO-aanvulling terug, wat appellant aanvecht.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en op 12 oktober 2021 uitspraak gedaan. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant vernietigd en het beroep van appellant gegrond verklaard voor de periode van 1 februari 2005 tot 1 november 2011. De Raad oordeelde dat er geen voldoende feitelijke grondslag was voor de intrekking en terugvordering over deze periode. De Svb werd opgedragen om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met betrekking tot de terugvordering en werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan appellant.
De Raad heeft ook de argumenten van appellant over discriminatie in de behandeling van AIO-gerechtigden besproken, maar oordeelde dat er geen bewijs was voor ongerechtvaardigde verschillen in behandeling tussen in Nederland geboren en niet in Nederland geboren AIO-gerechtigden. De Raad concludeerde dat de Svb op een juiste manier had gehandeld en dat de intrekking en terugvordering voor de periode na 1 november 2011 nog ter beoordeling voorlag.