Uitspraak
17.4908 WMO15
OVERWEGINGEN
.Bij appellant is dit niet het geval.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Noord-Holland. Appellant had een aanvraag ingediend voor een maatwerkvoorziening op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015), maar het college van burgemeester en wethouders van Den Helder had deze aanvraag afgewezen. De Raad oordeelde dat het college terecht had besloten dat appellant niet in aanmerking kwam voor de maatwerkvoorziening, omdat hij geen beperkingen had in zijn zelfredzaamheid en participatie. Appellant had betoogd dat hij recht had op een maatwerkvoorziening omdat hij vrijheid had bij het kiezen van zijn hulpverlener, maar de Raad verwierp dit argument. De Raad stelde vast dat de Wmo 2015 een gelijkwaardige toegang biedt tot zowel persoonsgebonden budgetten als zorg in natura, maar dat deze keuzevrijheid pas aan de orde is als iemand in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening, wat in dit geval niet het geval was.
Tijdens de zitting op 9 december 2020 werd door de gemachtigde van appellant aangevoerd dat het onderzoek onzorgvuldig was geweest. De Raad oordeelde echter dat deze grond als tardief moest worden aangemerkt, omdat deze pas ter zitting was ingebracht en eerder in de procedure had kunnen worden aangevoerd. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit L.M. Tobé als voorzitter, D.S. de Vries en H. Benek als leden, met B.H.B. Verheul als griffier.