ECLI:NL:CRVB:2021:2670
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake aanspraak op IVA-uitkering en arbeidsongeschiktheidsevaluatie
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 oktober 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uwv, waarbij haar aanspraak op een IVA-uitkering werd afgewezen. Appellante, die als leerkracht op een basisschool werkte, had een aanvraag ingediend op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het Uwv had vastgesteld dat zij niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was, en had haar een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend. Appellante was het niet eens met deze beslissing en stelde dat zij volledig arbeidsongeschikt was, wat haar recht op een IVA-uitkering zou rechtvaardigen.
De rechtbank Den Haag had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat er geen aanknopingspunten waren om het medisch onderzoek onzorgvuldig te achten. De rechtbank concludeerde dat appellante niet voldeed aan de criteria voor volledige arbeidsongeschiktheid, zoals vastgelegd in de Wet WIA. In hoger beroep herhaalde appellante haar bezwaren en voerde aan dat haar arbeidsongeschiktheid duurzaam was, maar het Uwv handhaafde zijn standpunt.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de geselecteerde functies medisch geschikt waren voor appellante. De Raad volgde de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat er geen reden was om de eerdere beslissing te herzien. Het hoger beroep van appellante werd dan ook afgewezen, en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.