ECLI:NL:CRVB:2021:2671

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 oktober 2021
Publicatiedatum
1 november 2021
Zaaknummer
19/1151 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de vaststelling van het dagloon van de WIA-uitkering en de toepassing van artikel 17 van het Dagloonbesluit

In deze zaak gaat het om de vraag of het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) bij de vaststelling van het dagloon van de WIA-uitkering van appellant per 25 oktober 2017 artikel 17, eerste lid, van het Dagloonbesluit had moeten toepassen. De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, die oordeelde dat appellant niet heeft aangetoond dat hij zich ziek heeft gemeld tijdens de referteperiode en dat hij de bedongen arbeid niet heeft kunnen verrichten door ziekte. Appellant had een WIA-uitkering aangevraagd na een periode van arbeidsongeschiktheid, maar de rechtbank oordeelde dat het Uwv op goede gronden de uitzondering van artikel 17 niet heeft toegepast. Appellant heeft niet voldoende bewijs geleverd dat hij in de referteperiode minder loon heeft ontvangen door ziekte. De Raad concludeert dat appellant niet is geslaagd in zijn bewijsvoering en dat de besluitvorming van het Uwv niet onzorgvuldig was. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd.

Uitspraak

19/1151 WIA
Datum uitspraak: 21 oktober 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 29 januari 2019, 18/2479 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. S. Maachi, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 januari 2021. Appellant is via een videoverbinding verschenen, bijgestaan door mr. Maachi. Het Uwv heeft zich via een videoverbinding laten vertegenwoordigen door mr. E. Moerman.
Het onderzoek is ter zitting geschorst. Het Uwv heeft nadere stukken ingediend. Appellant heeft een reactie ingediend.
Onder toepassing van artikel 8:64, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een nader onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is van 2 april 2014 tot 1 augustus 2015 werkzaam geweest als callcenter medewerker in dienst van [B.V.] (werkgever) op basis van een contract voor minimaal 3 en maximaal 40 uur per week. Op 17 november 2014 is hij betrokken geweest bij een auto-ongeluk. Vanaf 3 augustus 2015 heeft hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontvangen van het Uwv. Op 3 november 2015 heeft appellant zich met ingang van 28 oktober 2015 ziek gemeld. Het Uwv heeft aan appellant een uitkering op grond van de Ziektewet toegekend.
1.2.
Na een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft het Uwv bij besluit van 11 oktober 2017 aan appellant met ingang van 25 oktober 2017 (tot en met 23 mei 2018) een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 80 tot 100%. De hoogte van het dagloon is vastgesteld op € 78,67. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit over de hoogte van het dagloon heeft het Uwv bij besluit van 16 mei 2018 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank is van oordeel dat het Uwv op goede gronden de uitzondering van artikel 17, eerste lid, van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen (Dagloonbesluit) niet heeft toegepast bij de berekening van het WIA-dagloon. Appellant heeft niet voldaan aan de in dat artikellid neergelegde voorwaarde dat hij geen of minder loon heeft ontvangen, omdat de bedongen arbeid niet is verricht wegens ziekte. De stelling van appellant dat hij vanaf een auto-ongeluk op 17 november 2014 geleidelijk aan arbeidsongeschikt is geworden, is volgens de rechtbank niet met (medische) stukken onderbouwd. Hij heeft zich na het ongeval niet ziek gemeld en in het dossier bevinden zich ook geen andere schriftelijke stukken waaruit kan worden afgeleid dat hij geen of minder werkzaamheden kon verrichten als gevolg van het auto-ongeluk. Uit de verklaring van de werkgever kan de rechtbank niet opmaken dat de daarin genoemde gemiste uren betrekking hebben op het niet volwaardig kunnen verrichten van de bedongen arbeid wegens ziekte. Daarbij heeft het Uwv onweersproken gesteld dat appellant zowel voor als na het ongeval wisselende inkomsten heeft ontvangen. In de Nota van Toelichting op artikel 17 van het Dagloonbesluit (Stb. 2013, 185, blz. 38) staat ook vermeld dat de werkgever bij de loonaangifte kenbaar moet maken dat hij wegens ziekte het loon niet volledig heeft (door)betaald. Daarvan is in dit geval niet gebleken.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de inkomsten tijdens de referteperiode moeten worden verhoogd met de inkomsten die hij heeft misgelopen door ziekte. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant in hoger beroep een rapport van 11 februari 2019, van arts en specialist in letselschade M. Blom, ingediend. Daarnaast verwijst appellant (nogmaals) naar de verklaring van de werkgever, waaruit volgens appellant blijkt dat er sprake is van niet gewerkte uren wegens ziekte. Het inkomen van appellant werd geleidelijk aan steeds minder. Dat de inkomsten wisselend waren doet daar niet aan af. Er is geen melding gedaan bij de loonaangifte omdat hij de minimaal overeengekomen uren bleef werken. Nadat appellant de verklaring van de werkgever heeft ingezonden, heeft hij van een medewerker van het Uwv begrepen dat er contact is geweest tussen het Uwv en de werkgever. Hieruit blijkt volgens appellant voldoende dat hij door ziekte minder uren heeft kunnen werken gedurende de periode 18 mei 2015 tot en met 7 september 2015. Door te oordelen dat het voor rekening en risico van appellant komt dat hij zich niet heeft ziek gemeld, heeft de rechtbank de omstandigheden van appellant miskend. De klachten namen geleidelijk toe en omdat hij kans maakte op een vast contract heeft hij zich niet ziek gemeld.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit. Bij navraag is gebleken dat is gezegd dat contact zou worden opgenomen met de werkgever. Nadat duidelijk werd dat geen sprake was van een ziekmelding, is er geen contact opgenomen met de werkgever door de medewerker bezwaar van het Uwv, omdat een verklaring van de werkgever geen toegevoegde waarde meer had. Tijdens de zitting bij de Raad heeft appellant verklaard dat de misgelopen uren niet zijn uitbetaald. Als sprake zou zijn geweest van ziekte dan had het op grond van artikel 7 van de arbeidsovereenkomst op de weg van de werkgever gelegen om deze uren door te betalen tijdens ziekte. Uit niets blijkt dat appellant minder inkomsten heeft genoten door ziekte. De persoon die de verklaring over de gemiste uren heeft afgegeven is niet langer werkzaam bij werkgever, zodat niet kan worden verzocht om nadere informatie.
4. De Raad oordeel als volgt.
4.1.
In geschil is of het Uwv bij vaststelling van het dagloon van de WIA-uitkering van appellant per 25 oktober 2017 toepassing had moeten geven aan artikel 17, eerste lid, van het Dagloonbesluit. Voor de tekst en uitleg van artikel 17, eerste lid, van het Dagloonbesluit wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak.
4.2.
Het Uwv heeft het dagloon berekend op grond van de (hoofdregel) in artikel 16 van het Dagloonbesluit door het volgens de polisadministratie genoten loon tijdens de referteperiode – die loopt van 1 oktober 2014 tot en met 30 september 2015 – te delen door 261. Volgens appellant had het Uwv toepassing moeten geven aan de uitzondering in artikel 17, eerste lid, van het Dagloonbesluit omdat hij minder loon heeft ontvangen tijdens de referteperiode, omdat hij de bedongen arbeid niet kon verrichten door ziekte.
4.3.
De rechtbank heeft op goede gronden geoordeeld dat niet is gebleken dat appellant zich heeft ziek gemeld tijdens de referteperiode en dat appellant de bedongen arbeid niet heeft kunnen verrichten door ziekte. Het oordeel en de overwegingen van de rechtbank worden onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.4.
Niet is gebleken dat de besluitvorming van het Uwv onzorgvuldig tot stand is gekomen of onvolledig was of dat de rechtbank de omstandigheden van appellant heeft miskend. Nadat duidelijk was geworden dat appellant zich pas ziek had gemeld per 28 oktober 2015, nadat het dienstverband op 30 september 2015 was beëindigd, bestond er geen aanleiding voor het Uwv om nadere informatie bij de werkgever op te vragen. De werkgever had op de loonaangifte Belastingdienst niets vermeld bij het kopje Incidentele inkomstenvermindering en ook overigens bleek uit de gegevens niet dat sprake was van ziekte tijdens de referteperiode. Het Uwv mocht uitgaan van de loongegevens in de polisadministratie. Er waren geen aanwijzingen dat deze gegevens onjuist waren. Verwezen wordt naar de uitspraken van de Raad van 30 november 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BY5963, en van 28 augustus 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2843. Gelet op zijn aanvraag om een WIA-uitkering lag het primair op de weg van appellant om aan de hand van voldoende eenduidige en concrete gegevens aannemelijk te maken dat hij in de referteperiode de bedongen arbeid niet heeft kunnen verrichten door ziekte en daardoor inkomen is misgelopen. Appellant is daarin niet geslaagd. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen zijn de stukken en de verklaring die appellant heeft ingebracht onvoldoende duidelijk om uit te kunnen gaan van een situatie zoals bedoeld in artikel 17, eerste lid, van het Dagloonbesluit. Onduidelijk is met welk doel de verklaring van de werkgever met het overzicht van gemiste uren en gemiste bonus is opgesteld en uit de verklaring blijkt bovendien niet waarom de uren en bonus zijn ‘gemist’
.Appellant heeft in hoger beroep geen nadere gegevens ingezonden die aanknopingspunten bieden voor een ander oordeel.
4.5.
Zoals ook door de rechtbank is overwogen heeft appellant ook niet met medische gegevens aannemelijk gemaakt dat hij na het auto-ongeluk geleidelijk aan arbeidsongeschikt is geworden. In het rapport van Blom is vermeld dat appellant zich pas op 28 oktober 2015 heeft ziek gemeld en dat hij tot die datum in staat was om zijn werk bij een callcenter te verrichten. Er zijn dan ook onvoldoende aanwijzingen dat appellant tijdens het dienstverband minder uren heeft gewerkt door ziekte.
4.6.
Uit 4.1 tot en met 4.5 volg dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk, in tegenwoordigheid van D.S. Barthel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 oktober 2021.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) D.S. Barthel