ECLI:NL:CRVB:2021:274
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante in het kader van de Wet WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 februari 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over haar arbeidsongeschiktheid. Appellante, die zich op 17 oktober 2015 ziek meldde na een bedrijfsongeval, had een WIA-uitkering aangevraagd. Het Uwv had vastgesteld dat zij met ingang van 28 februari 2018 41,83% arbeidsongeschikt was, wat appellante betwistte. De rechtbank Gelderland had het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond verklaard, waarna zij in hoger beroep ging.
De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de vastgestelde beperkingen. De rechtbank had terecht overwogen dat alle klachten van appellante op een deugdelijke wijze waren beoordeeld en dat de rapporten van de verzekeringsartsen voldoende gemotiveerd waren. Appellante voerde aan dat haar beperkingen waren onderschat en dat zij volledig arbeidsongeschikt had moeten worden verklaard. Echter, de Raad concludeerde dat de door appellante overgelegde medische informatie niet leidde tot de conclusie dat haar beperkingen niet correct waren vastgesteld.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de geselecteerde functies passend waren binnen de vastgestelde beperkingen van appellante. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldig medisch onderzoek en de noodzaak om zowel medische als arbeidskundige aspecten in de beoordeling van arbeidsongeschiktheid mee te nemen. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de aangevallen uitspraak en wees de verzoeken van appellante af.