ECLI:NL:CRVB:2021:2787
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening en terugvordering van AOW-pensioen wegens gezamenlijke huishouding
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die sinds 1 oktober 2015 een AOW-pensioen ontving, had bezwaar gemaakt tegen de herziening van zijn pensioen naar dat van een gehuwde, omdat de Sociale Verzekeringsbank (Svb) had vastgesteld dat hij een gezamenlijke huishouding voerde met zijn ex-echtgenote. De appellant stelde dat hij niet had verklaard zoals in de rapportage was weergegeven en dat zijn ex-echtgenote en dochter niet bij hem woonden. De Raad oordeelde dat de appellant niet aannemelijk had gemaakt dat er bijzondere omstandigheden waren die hem vrijstelden van de verklaring die hij had afgelegd. De rapportage was ondertekend door de appellant en de vragen waren in meerdere talen gesteld, wat de geldigheid van de verklaring versterkte. De Raad bevestigde dat de Svb terecht had geconcludeerd dat er sprake was van een gezamenlijke huishouding en dat het hoger beroep van de appellant niet slaagde. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenvergoeding.