ECLI:NL:CRVB:2021:2787

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 november 2021
Publicatiedatum
11 november 2021
Zaaknummer
20/97 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van AOW-pensioen wegens gezamenlijke huishouding

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die sinds 1 oktober 2015 een AOW-pensioen ontving, had bezwaar gemaakt tegen de herziening van zijn pensioen naar dat van een gehuwde, omdat de Sociale Verzekeringsbank (Svb) had vastgesteld dat hij een gezamenlijke huishouding voerde met zijn ex-echtgenote. De appellant stelde dat hij niet had verklaard zoals in de rapportage was weergegeven en dat zijn ex-echtgenote en dochter niet bij hem woonden. De Raad oordeelde dat de appellant niet aannemelijk had gemaakt dat er bijzondere omstandigheden waren die hem vrijstelden van de verklaring die hij had afgelegd. De rapportage was ondertekend door de appellant en de vragen waren in meerdere talen gesteld, wat de geldigheid van de verklaring versterkte. De Raad bevestigde dat de Svb terecht had geconcludeerd dat er sprake was van een gezamenlijke huishouding en dat het hoger beroep van de appellant niet slaagde. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenvergoeding.

Uitspraak

97
20/97 AOW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 17 december 2019, 19/2735 en 19/3743 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (Marokko) (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 9 november 2021
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.P. de Witte, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 september 2021. Appellant is verschenen bij gemachtigde mr. De Witte. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.F. Sturmans.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving sinds 1 oktober 2015 op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) een ouderdomspensioen naar de norm voor een ongehuwde pensioengerechtigde. Naar aanleiding van het bezwaar tegen het niet toekennen van een toeslag is naar voren gekomen dat de op [geboortedatum] 2016 geboren dochter van appellant op het adres van appellant in Marokko (uitkeringsadres) woont. Naar aanleiding hiervan is een onderzoek ingesteld naar de woon- en leefsituatie van appellant. In dat kader hebben twee medewerkers van het Bureau Sociale zaken van de Nederlandse Ambassade te Rabat op 27 februari 2018 een vooraf aangekondigd huisbezoek afgelegd aan het uitkeringsadres. Tijdens dit huisbezoek waren appellant, zijn ex-echtgenote en zijn dochter aanwezig. De medewerkers hebben een gesprek met appellant en zijn ex-echtgenote gevoerd. Appellant heeft onder meer verklaard dat hij op 31 maart 2014 is getrouwd met zijn ex-echtgenote en op 15 december 2014 van haar is gescheiden. Hij heeft verklaard dat de ex-echtgenote de moeder is van zijn dochter. Zij hebben altijd samen gewoond, ook tijdens de scheiding. “De reden dat ik deze scheiding heb aangevraagd is omdat mijn uitkering na mijn huwelijk met […] fors omlaag ging. (…) Vandaar dat wij toen op papier waren gescheiden. Nogmaals, wij waren slechts op papier gescheiden, maar leefden gewoon samen in dit huis waar u ons aantreft. Ik heb mijn vrouw nodig om voor mij te zorgen.” De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 16 maart 2018 (rapportage).
1.2.
Bij besluit van 26 oktober 2018, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 3 mei 2019 (bestreden besluit), heeft de Svb het AOW-pensioen van appellant met ingang van 1 oktober 2015 herzien naar een AOW-pensioen voor een gehuwde en vastgesteld dat appellant over de periode oktober 2015 tot en met mei 2018 € 6.279,72 bruto te veel heeft ontvangen. Aan de besluitvorming ligt ten grondslag dat appellant en zijn ex-echtgenote een gezamenlijke huishouding voeren.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen een besluit van 28 juni 2019 gegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Het hoger beroep richt zich alleen tegen de ongegrondverklaring van het beroep.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De te beoordelen periode loopt van 1 oktober 2015 tot en met 26 oktober 2018.
4.2.
Het besluit tot herziening van het ongehuwdenpensioen naar een gehuwdenpensioen is een voor appellant belastend besluit. Daarom rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor herziening is voldaan in beginsel op de Svb. Dit betekent dat de Svb de nodige kennis over de relevante feiten moet verzamelen.
4.3.
Appellant heeft aangevoerd dat hij niet heeft verklaard zoals in de rapportage is weergegeven. Zijn ex-echtgenote en zijn dochter wonen niet bij hem. Zij waren wel aanwezig bij het gesprek op 27 februari 2018, maar alleen omdat appellant in de veronderstelling verkeerde dat hij moest laten zien dat zij echt bestonden. Het gesprek met appellant heeft niet plaatsgevonden in de aanwezigheid van een tolk waardoor de rapportage terzijde dient te worden gesteld.
4.4.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 26 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV2512) mag in het algemeen van de juistheid van een tegenover een sociaal rechercheur of handhavingsspecialist afgelegde en ondertekende verklaring worden uitgegaan. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat zich zodanig bijzondere omstandigheden voordoen dat van dit algemene uitgangspunt moet worden afgeweken. De vragen in de door appellant ondertekende rapportage zijn opgenomen in het Nederlands, Frans en Arabisch en het gesprek heeft in het Arabisch en Nederlands plaatsgevonden, waarna appellant zonder voorbehoud de rapportage heeft ondertekend. Aan die verklaring kan appellant dan ook worden gehouden. Ook in het verzoek van 28 september 2016 om een toeslag ten behoeve van zijn ex-echtgenote toe te kennen geeft appellant aan dat hij met zijn ex-echtgenote samenwoont. Daarnaast heeft appellant zijn verklaring niet ontkracht door bijvoorbeeld gegevens te overleggen waaruit opgemaakt zou kunnen worden dat zijn ex-echtgenote en hun kind niet op het uitkeringsadres wonen.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat de Svb zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellant en zijn ex-echtgenote van oktober 2015 tot en met mei 2018 een gezamenlijke huishouding voerde. Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal voor zover aangevochten worden bevestigd.
5. Voor een beoordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door K.M.P. Jacobs, in tegenwoordigheid van J. Oosterveen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 november 2021.
(getekend) K.M.P. Jacobs
(getekend) J. Oosterveen
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over gezamenlijke huishouding.