ECLI:NL:CRVB:2021:2871
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en WIA-uitkering in het kader van SOLK-problematiek
In deze zaak is in geschil of het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante terecht heeft vastgesteld op minder dan 35% per 1 januari 2018 en of het Uwv terecht heeft geweigerd om een WIA-uitkering toe te kennen. De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, die het beroep van appellante ongegrond heeft verklaard. De rechtbank oordeelde dat er geen twijfel bestaat aan de medische toestand van appellante op de beoordelingsdatum en dat de door het Uwv geselecteerde functies passend zijn.
Appellante, die eerder als commercieel medewerkster werkte, heeft zich in 2013 en 2016 ziekgemeld en ontving een Ziektewet-uitkering. Na een WIA-aanvraag in 2018 concludeerde een arts van het Uwv dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De rechtbank oordeelde dat de enkele diagnose van Somatisch Onverklaarde Lichamelijke Klachten (SOLK) niet voldoende reden is om te twijfelen aan de medische beoordeling door het Uwv. De rechtbank volgde ook de conclusie van de arbeidsdeskundige dat de geselecteerde functies passend zijn voor appellante.
In hoger beroep herhaalde appellante dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met haar klachten, maar de Raad oordeelt dat de medische situatie van appellante, inclusief haar SOLK-problematiek, adequaat is beoordeeld. De Raad bevestigt dat de aan appellante toegekende no-riskpolis niet voldoende is om verdergaande beperkingen aan te nemen. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.