ECLI:NL:CRVB:2021:3001

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 december 2021
Publicatiedatum
3 december 2021
Zaaknummer
20/3191 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens ontbreken van procesbelang in WIA-zaak

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Groningen, waarin haar beroepen tegen besluiten van het Uwv ongegrond zijn verklaard. Appellante ontving sinds 2007 een WGA-uitkering, die in 2018 is omgezet naar een IVA-uitkering. In augustus 2019 heeft het Uwv deze IVA-uitkering geschorst en later beëindigd. Appellante heeft bezwaar gemaakt, maar dit werd door het Uwv ongegrond verklaard. In juli 2021 heeft het Uwv echter een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen, waarbij de IVA-uitkering per september 2019 ongewijzigd werd voortgezet en kosten voor de procedures werden vergoed.

Appellante heeft aangegeven dat zij akkoord gaat met de gewijzigde beslissing, maar het hoger beroep niet wil intrekken omdat zij de aangevallen uitspraak onjuist acht en vreest dat deze in andere zaken tegen haar gebruikt kan worden. De Centrale Raad van Beroep heeft in haar overwegingen vastgesteld dat voor het aannemen van procesbelang vereist is dat het resultaat van het hoger beroep feitelijke betekenis heeft voor de indiener. Aangezien de uitkering inmiddels is voortgezet en appellante akkoord is met de gewijzigde beslissing, is het voor haar niet meer mogelijk om een feitelijk resultaat te behalen met het hoger beroep.

Daarom heeft de Raad het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen procesbelang meer aanwezig is. Tevens is er geen aanleiding voor een veroordeling in de kosten, aangezien het Uwv al heeft voorzien in de kostenvergoeding.

Uitspraak

20 3191 WIA, 20/3535 WIA

Datum uitspraak: 1 december 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 17 augustus 2020, 19/3733 en 20/705 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft [naam] hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingediend.
Het Uwv heeft op 9 juli 2021 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen. Appellante heeft daarop gereageerd.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante ontving sinds 9 april 2007 een WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid was vastgesteld op 80 tot 100%. Per 2 mei 2018 is deze uitkering omgezet in een IVA-uitkering.
1.2.
Bij besluit van 22 augustus 2019 heeft het Uwv de IVA-uitkering van appellante met ingang van 1 september 2019 geschorst. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij beslissing op bezwaar van 7 oktober 2019 (bestreden besluit 1) ongegrond verklaard. Bij besluit van 12 november 2019 heeft het Uwv de IVA-uitkering van appellante beëindigd per 1 september 2019. Bij beslissing op bezwaar van 28 januari 2020 (bestreden besluit 2) is ook het bezwaar van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen van appellante tegen bestreden besluit 1 en bestreden besluit 2 ongegrond verklaard.
3.1.
Appellante heeft tegen de aangevallen uitspraak hoger beroep ingesteld.
3.2.
Op 9 juli 2021 heeft het Uwv een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen, waarin het bezwaar van appellante tegen de besluiten van 22 augustus 2019 en 12 november 2019 alsnog gegrond is verklaard. Haar IVA-uitkering is per 1 september 2019 ongewijzigd voortgezet en aan haar is vanaf 1 september 2019 een toeslag toegekend. Verder is bepaald dat de kosten die appellante heeft gemaakt voor de procedures in bezwaar, beroep en hoger beroep, waaronder het griffierecht, zullen worden vergoed tot een bedrag van € 443,41. Daarnaast zal een vergoeding worden verstrekt voor door de gemachtigde verrichtte werkzaamheden met een maximum van 15 uur aan te declareren werkzaamheden, inclusief het natraject.
3.3.
Appellante heeft bij brief van 18 juli 2021 aan het Uwv te kennen gegeven: “Zoals reeds op 10 mei 2021 door mij aan u toegezegd ga ik akkoord met de door u toen aangegeven voorstellen en deze door u nogmaals schriftelijk omschreven in het besluit van 09 juli 2021. Dus ik ga daarmee , toen en nu, mee akkoord”. Appellante heeft voorts vermeld dat zij het hoger beroep niet wil intrekken, omdat de aangevallen uitspraak volgens haar onjuistheden bevat en tegenstrijdig is met de vaste rechtspraak. Als zij haar hoger beroep in zou trekken, zou zij in feite met deze uitspraak akkoord gaan. Bovendien komt de aangevallen uitspraak dan in rechte vast te staan en kan het Uwv daar in andere zaken naar verwijzen om haar gelijk te krijgen. Het gaat voor appellante niet alleen om haar eigen situatie, maar ook om het belang van anderen die in dezelfde situatie verkeren.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Volgens vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 26 januari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:129) is pas sprake van voldoende procesbelang als het resultaat dat de indiener van een (hoger) beroepschrift met het instellen van (hoger) beroep nastreeft, ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het bereiken van dat resultaat voor deze indiener feitelijke betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van voldoende procesbelang.
4.2.
Nu in de gewijzigde beslissing op bezwaar de schorsing en beëindiging van de IVAuitkering per 1 september 2019 ongedaan is gemaakt en de uitkering ongewijzigd is voortgezet, is het voor appellante maximaal haalbare resultaat bereikt. Appellante is het, zo blijkt uit haar brief van 18 juli 2021, ook eens met het besluit van 9 juli 2021. Het resultaat dat appellante met het hoger beroep wil bereiken, namelijk dat de aangevallen uitspraak wordt vernietigd, kan voor haar geen feitelijke betekenis meer hebben. Dat appellante wil voorkomen dat het Uwv in andere gevallen naar de aangevallen uitspraak kan verwijzen, is een principieel belang dat onvoldoende is om procesbelang aan te nemen.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep vanwege het ontbreken van procesbelang nietontvankelijk verklaard moet worden.
5. Omdat in de gewijzigde beslissing op bezwaar reeds is voorzien in vergoeding van de kosten die appellante voor de procedures in bezwaar, beroep en hoger beroep heeft gemaakt, waaronder het griffierecht, en appellante zich daarmee akkoord heeft verklaard, bestaat geen aanleiding voor een veroordeling in de kosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk, in tegenwoordigheid van D.S. Barthel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 december 2021.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) D.S. Barthel