ECLI:NL:CRVB:2021:3051
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- M.E. Fortuin
- L. Winters
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in het kader van de WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 december 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uwv over zijn arbeidsongeschiktheid. Appellant, die zich ziek had gemeld na een auto-ongeval, was eerder als 80 tot 100% arbeidsongeschikt beoordeeld, maar het Uwv had zijn arbeidsongeschiktheid per 1 mei 2018 vastgesteld op 40,26%. Appellant was het niet eens met deze beoordeling en voerde aan dat er meer beperkingen moesten worden erkend, vooral met betrekking tot zijn psychische klachten. De Raad oordeelde dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid terecht had vastgesteld, en dat er voldoende medische en arbeidskundige grondslagen waren voor deze beslissing. De rechtbank had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde deze uitspraak. De Raad oordeelde dat er geen sprake was van schending van het verbod van reformatio in peius, omdat de positie van appellant niet was verslechterd na zijn bezwaar. De Raad concludeerde dat het verzoek van appellant om schadevergoeding moest worden afgewezen en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.