ECLI:NL:CRVB:2021:3106

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 december 2021
Publicatiedatum
13 december 2021
Zaaknummer
20/2450 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de beëindiging van de Ziektewet-uitkering en geschiktheid van functies voor appellant met psychische en lichamelijke klachten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. Appellant, die eerder als schoonmaker werkte, had zich ziekgemeld met lichamelijke klachten en ontving een Ziektewet-uitkering. Het Uwv beëindigde deze uitkering op basis van een beoordeling van zijn belastbaarheid. Appellant voerde in hoger beroep aan dat zijn psychische en lichamelijke klachten onvoldoende waren onderzocht en dat hij een onafhankelijke deskundige wilde laten benoemen. De Raad oordeelde dat het onderzoek door het Uwv zorgvuldig was en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de medische bevindingen van het Uwv juist waren en dat de geselecteerde functies geschikt waren voor appellant. De Raad onderschreef deze overwegingen en concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in proceskosten.

Uitspraak

20.2450 ZW

Datum uitspraak: 9 december 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
28 mei 2020, 19/6353 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E.M. Prins, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 november 2021. Namens appellant is
mr. Prins verschenen. Het Uwv heeft zich door middel van videobellen laten vertegenwoordigen door mr. I.M. Veringmeier.

OVERWEGINGEN

1. Appellant heeft tot 23 november 2015 gewerkt als schoonmaker bouw via [uitzendbureau] . Per die datum heeft het Uwv appellant een uitkering op grond van de Werkloosheidswet toegekend. Op 26 maart 2018 heeft appellant zich ziekgemeld met lichamelijke klachten. Het Uwv heeft appellant bij besluit van 24 mei 2018 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend. In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft appellant op 25 februari 2019 het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 25 februari 2019. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet in staat is zijn eigen werk te verrichten, vervolgens vier functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant nog meer dan 65% van zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 21 maart 2019 de ZW-uitkering van appellant met ingang van 26 april 2019 beëindigd, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 26 augustus 2019 (bestreden besluit) gegrond verklaard. Het Uwv heeft bij het bestreden besluit de ZW-uitkering van appellant met ingang van 8 september 2019 beëindigd. Aan het bestreden besluit liggen een FML van 26 juli 2019 en rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen aanleiding om de medische bevindingen en de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onzorgvuldig of onjuist te achten. Uit zijn rapport blijkt dat hij aandacht heeft besteed aan zowel de psychische als de lichamelijke klachten van appellant waarbij informatie van de behandelend sector is betrokken, waaronder van de reumatoloog en de psychiater. Er zijn geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de beperkingen van appellant zijn onderschat. Voor zowel de psychische als de lichamelijke klachten zijn diverse beperkingen aangenomen. Appellant heeft geen aanvullende medische informatie ingebracht op basis waarvan twijfel over de beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep had kunnen ontstaan. De rechtbank is niet gebleken dat het onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet voldoet aan de eisen van toetsbaarheid en reproduceerbaarheid, zoals appellant heeft gesteld. Er zijn geen aanwijzingen dat de in bezwaar geselecteerde functies niet geschikt voor appellant zouden zijn. Naar het oordeel van de rechtbank betekent dit dat het Uwv terecht en op goede gronden per 8 september 2019 de ZW-uitkering van appellant heeft beëindigd.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de uit zijn lichamelijke en psychische klachten voortkomende beperkingen zijn onderschat. Appellant heeft gesteld dat de belemmering in zijn functioneren door zijn angststoornis onvoldoende zijn onderzocht, terwijl die angststoornis in zeer grote mate zijn mogelijkheden tot het verrichten van werk belemmeren. Volgens appellant heeft hij bovendien een PTTS. Appellant heeft gesteld dat hij door reumatische klachten aan voornamelijk zijn knie en rug een kruk nodig heeft om te kunnen lopen. Mede in het licht van het principe van fair trial heeft appellant de Raad verzocht een onafhankelijke deskundige te benoemen. Appellant heeft gesteld dat de geselecteerde functies niet geschikt zijn voor hem.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan wat gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar zij arbeid verrichten of het laatst hebben verricht of in de omgeving daarvan, met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn een herhaling van wat hij in beroep naar voren heeft gebracht. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het onderzoek door het Uwv zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep getrokken conclusie. De rechtbank heeft de beroepsgronden afdoende besproken en met juistheid geoordeeld dat deze gronden niet slagen. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen, worden onderschreven. Daaraan wordt toegevoegd dat de psychiater in zijn brief van 12 april 2019 te kennen heeft gegeven dat appellant sinds 22 februari 2019 in behandeling is onder de diagnose depressieve stoornis NAO. Met beperkingen samenhangend met die stoornis heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep vervolgens rekening gehouden. Over een angststoornis of een PTSS heeft de psychiater niets opgemerkt. Ook uit de overige medische stukken blijken deze diagnoses niet. Nader onderzoek hiernaar was dan ook niet geïndiceerd. Appellant heeft in hoger beroep opgemerkt dat hij medische informatie over de door hem gestelde PTSS zou gaan indienen, maar hij heeft dit uiteindelijk niet gedaan. Een medische noodzaak van het lopen met een kruk blijkt evenmin uit de medische stukken, waaronder de brief van 2 april 2019 van de reumatoloog. Daarin is vastgesteld dat appellant langdurige lumbale rugklachten heeft. De reumatoloog heeft te kennen gegeven dat de klachten niet imponeren als inflammatoir en geconcludeerd dat aanvullende diagnostiek vooral thoracale spondylartrose met spondylofyten toont, dit in geringere mate ook lumbaal aanwezig is en er geen duidelijk DISH-beeld is. De reumatoloog heeft appellant geadviseerd te bewegen en zo nodig pijnstilling in de vorm van paracetamol te gebruiken.
4.3.
Dat appellant geen fair trial zou hebben gehad, is op geen enkele wijze onderbouwd en vindt geen aanknopingspunten in de gedingstukken. Omdat twijfel aan de medische beoordeling ontbreekt, bestaat er geen aanleiding over te gaan tot benoeming van een deskundige.
4.4.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant.
5. De overwegingen in 4.2 tot en met 4.4 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van M.C.G. van Dijk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 december 2021.
(getekend) F.M. Rijnbeek
(getekend) M.C.G. van Dijk