ECLI:NL:CRVB:2021:3108
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering na zorgvuldige beoordeling door het Uwv
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant, die zich op 28 februari 2017 ziek meldde met rugklachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) kende appellant een ZW-uitkering toe, maar beëindigde deze op 28 maart 2018, omdat appellant meer dan 65% van zijn maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Appellant ging in bezwaar, maar het Uwv verklaarde dit ongegrond. De rechtbank Den Haag oordeelde in een eerdere uitspraak dat het Uwv niet voldoende had aangetoond dat de nieuw geselecteerde functie van productiemedewerker textiel passend was. Het Uwv herzag zijn besluit en beëindigde de uitkering per 14 september 2019, wat leidde tot een nieuwe rechtszaak.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv zorgvuldig had gehandeld. De rechtbank had eerder geen opdracht gegeven voor een nieuw medisch onderzoek, en de verzekeringsarts had voldoende informatie om te concluderen dat de belastbaarheid van appellant niet was veranderd. De Raad bevestigde dat de functies die aan de ZW-uitkering ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellant. De argumenten van appellant dat zijn gezondheid was verslechterd, werden niet onderbouwd met nieuwe medische informatie. De Raad oordeelde dat de eerdere conclusies van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige voldoende waren en dat de beroepsgronden van appellant niet slaagden. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.