ECLI:NL:CRVB:2021:3128
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindigen loongerelateerde WGA-uitkering en toekennen WGA-vervolguitkering met vastgestelde arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uwv om haar loongerelateerde WGA-uitkering te beëindigen en haar een WGA-vervolguitkering toe te kennen, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 35 tot 45%. Appellante, die zich op 9 juli 2012 ziek meldde na een auto-ongeval, was eerder in aanmerking gekomen voor een loongerelateerde WGA-uitkering. Het Uwv beëindigde deze uitkering per 7 juli 2016 en stelde de arbeidsongeschiktheid vast op 35 tot 45% zonder voorafgaand medisch onderzoek. Appellante ging in bezwaar, maar het Uwv verklaarde dit ongegrond. De rechtbank Midden-Nederland bevestigde het besluit van het Uwv, waarna appellante in hoger beroep ging.
Tijdens de zittingen werd appellante bijgestaan door haar advocaat, en het Uwv werd vertegenwoordigd door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige. De Raad benoemde een deskundige, dr. F.B. van der Wurff, die op 14 december 2020 een rapport uitbracht. De deskundige concludeerde dat er geen organisch psychosyndroom of hersenschade was die de klachten van appellante verklaarde. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht de mate van arbeidsongeschiktheid had vastgesteld en dat de medische beoordeling zorgvuldig was uitgevoerd. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv in de proceskosten van appellante moest worden veroordeeld.
De uitspraak werd gedaan op 13 december 2021, waarbij de Raad de aangevallen uitspraak bevestigde en het Uwv veroordeelde tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht van appellante.